In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2019 uitspraak gedaan over het onvoorwaardelijk strafontslag van een ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim. De eiser, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, had zonder toestemming de dienstauto gebruikt voor zowel woon-werkverkeer als privéritten. Het primaire besluit tot ontslag werd genomen op 16 augustus 2017, waarna het bezwaar van eiser op 9 maart 2018 ongegrond werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 14 december 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de gemeente Rotterdam werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een getuige. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 1 februari 2008 in dienst trad en sinds 1 januari 2016 als (senior) medewerker werkzaam was. De rechtbank heeft de feiten rondom het gebruik van de dienstauto onderzocht, waarbij bleek dat eiser herhaaldelijk de regels overtrad, ondanks waarschuwingen van zijn leidinggevende.
De rechtbank oordeelde dat het plichtsverzuim ernstig was en dat de gemeente in redelijkheid tot ontslag had kunnen besluiten. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij anders behandeld werd dan zijn collega’s. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.