ECLI:NL:RBROT:2019:4422

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
C/10/574238 / KG ZA 19-445
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding met toepassing van artikel 21 Rv

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [naam eiser] en [naam gedaagde] over de opheffing van een conservatoir beslag dat door [naam gedaagde] was gelegd op de onroerende zaak van [naam eiser]. De procedure is gestart na een geschil over de levering van de woning, die [naam eiser] had verkocht aan [naam gedaagde] voor € 80.000,00. De levering zou plaatsvinden op 28 augustus 2018, maar deze is niet doorgegaan omdat [naam gedaagde] niet bij de notaris is verschenen. [naam eiser] heeft vervolgens het beslag aangevochten, stellende dat het beslag ondeugdelijk was en dat hij slachtoffer was van oplichting door [naam bedrijf], dat samenwerkte met [naam gedaagde].

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [naam gedaagde] in zijn beslagrekest onjuiste informatie heeft verstrekt over het verschijnen bij de notaris. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beslag niet gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [naam eiser] aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van [naam gedaagde] ondeugdelijk was en dat het beslag om die reden opgeheven moest worden. De vordering van [naam eiser] tot het nemen van maatregelen om het beslag op te heffen werd echter afgewezen, omdat hij deze niet voldoende had onderbouwd.

De rechtbank heeft [naam gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.378,05, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/574238 / KG ZA 19-445
Vonnis in kort geding van 28 mei 2019
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. M. Taheri te Utrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.I.T. Sopacua te Rotterdam.
Partijen worden hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de (nagezonden) dagvaarding van 20 mei 2019 met producties;
  • de producties van [naam gedaagde] ;
  • de wijziging van eis, met productie;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 23 mei 2019;
  • de pleitnota van [naam gedaagde] , minus de niet voorgedragen randnummers 1.1 tot en met 1.6, 3.3 en 3.4.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[naam eiser] is eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres] (hierna: de Woning).
2.2.
Op of omstreeks 8 mei 2018 heeft [naam eiser] na bemiddeling door [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) de Woning verkocht aan [naam gedaagde] voor een koopprijs van € 80.000,00. De in de koopakte vermelde leveringsdatum is 25 mei 2018.
2.3.
Ter zake van de bemiddeling heeft [naam bedrijf] kosten in rekening gebracht aan [naam eiser] .
2.4.
[naam gedaagde] wordt vertegenwoordigd door [naam bedrijf] , in de persoon van de heer [naam vertegenwoordiger] (hierna: [naam vertegenwoordiger] ).
2.5.
Bij e-mail van 31 mei 2018 heeft Vivaldi Notarissen met betrekking tot de overdracht van de Woning het volgende laten weten aan [naam bedrijf] :

Hierdoor bevestigen wij de ontvangst van een kopie de koopovereenkomst (...)
Het registergoed is belast met een hypotheek waar de bank een maand de tijd vraagt voor het opmaken van een aflosnota.
Vooralsnog is tijd in onze agenda gereserveerd voor de overdracht op 3 juli 2018 om 15:30 uur.
2.6.
Na overleg tussen partijen is, in verband met de in de Woning aanwezige huurder, de levering nader bepaald op 28 augustus 2018, eveneens bij Vivaldi Notarissen te Rijswijk.
2.7.
De levering heeft op 28 augustus 2018 niet plaatsgevonden.
2.8.
In een transcriptie van een telefoongesprek tussen [naam eiser] en Notariskantoor Farina staat vermeld dat een medewerker van dat notariskantoor in verband met de levering van de Woning tegen [naam eiser] zegt dat [naam eiser] op 28 augustus 2018 wel daar op kantoor is verschenen en [naam vertegenwoordiger] niet.
2.9.
Bij brief van 1 september 2018 heeft Juridisch Adviesbureau Legit! (hierna: Legit) namens [naam gedaagde] een ingebrekestelling verzonden aan [naam eiser] en aanspraak gemaakt maakt op levering van de woning. In deze brief staat vermeld dat [naam eiser] meerdere keren zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst niet is nagekomen.
2.10.
Bij brief van 14 september 2018 heeft Legit [naam eiser] namens [naam gedaagde] gesommeerd tot betaling van € 37.654,- aan boete, kosten en schadeloosstelling, waaronder € 20.000,00 ter zake van “een compensatieverschil, omdat er geen gelijksoortige woningen beschikbaar zijn zonder een prijsverschil van ten minste € 20.000”.
2.11.
[naam eiser] heeft geweigerd de door [naam bedrijf] in rekening gebrachte bedragen te betalen, waarna Expecto op 4 april 2019 bij de regelrechter van deze rechtbank een procedure aanhangig heeft gemaakt. Op diezelfde dag heeft ook [naam gedaagde] bij diezelfde regelrechter een procedure aanhangig gemaakt tegen [naam eiser] .
2.12.
Bij e-mail van 6 mei 2019 heeft het Bureau Rotterdamse Regelrechter aan [naam vertegenwoordiger] en [naam eiser] meegedeeld dat het geschil tussen [naam gedaagde] en [naam eiser] niet geschikt is voor de regelrechter.
2.13.
Na daartoe op 9 mei 2019 verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [naam gedaagde] op 10 mei 2019 ten laste van [naam eiser] conservatoir beslag tot levering doen leggen op de Woning.
2.14.
In het beslagrekest staat – voor zover hier van belang – het volgende:

1.3 Gerekwestreerde is echter op 25 mei 2018 niet komen opdagen bij de notaris. Daardoor heeft het passeren van de akte van levering, in strijd met de koopovereenkomst niet kunnen plaatsvinden en daarmee uiteindelijk ook niet de eigendomsoverdracht van de woning.
1.4
Verzoekster heeft gerekwestreerde vervolgens op 8 juni 2018 in gebreke gesteld wegens het niet-nakomen van de koopovereenkomst en gesommeerd dat alsnog tot nakoming, d.w.z. levering van de woning, over te gaan. (...)
1.5
Gerekwestreerde is op 28 augustus 2018 wederom niet verschenen bij de notaris. (...)
2.15.
[naam eiser] heeft de Woning inmiddels verkocht aan een buurman. De leveringsdatum is (nader) bepaald op 24 mei 2019.

3.Het geschil

3.1.
Na wijziging van eis vordert [naam eiser] , samengevat:
I. opheffing van het door [naam gedaagde] ten laste van [naam eiser] gelegde beslag;
II. [naam gedaagde] te gebieden binnen 12 uur na betekening van dit vonnis alle maatregelen te nemen die nodig zijn om het beslag op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom;
III. [naam gedaagde] te verbieden om uit hoofde van hetzelfde feitencomplex opnieuw (conservatoire) beslagen te (doen) leggen;
met veroordeling van [naam gedaagde] in de (werkelijke) proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
Aan deze vordering legt [naam eiser] – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag.
De vordering waarvoor het beslag is gelegd is ondeugdelijk. [naam eiser] is het slachtoffer van oplichting door [naam bedrijf] , die samenwerkt met [naam gedaagde] . [naam gedaagde] is op 28 augustus 2019 niet verschenen bij de notaris. Hij heeft ook geen waarborgsom gestort onder de notaris en ook geen hypotheek aangevraagd. Na 14 september 2018 heeft [naam gedaagde] ook niet meer om nakoming van de koopovereenkomst verzocht en [naam eiser] kon hem niet bereiken aan de hand van de in de koopakte opgegeven gegevens. Uit het stilzwijgen van [naam gedaagde] mocht [naam eiser] afleiden dat de overeenkomst was ontbonden. Pas nadat [naam eiser] in de procedure tegen [naam bedrijf] had verklaard dat hij een koopovereenkomst heeft gesloten met een derde, heeft [naam gedaagde] ineens beslag gelegd op de Woning.
In het beslagrekest heeft [naam gedaagde] de voorzieningenrechter in strijd met artikel 21 Rv onjuist dan wel onvolledig voorgelicht, zodat de gelegde beslagen reeds daarom moeten worden opgeheven. [naam gedaagde] heeft in strijd met de waarheid verklaard dat hij op 28 augustus 2018 wel en [naam eiser] niet bij de notaris is verschenen. Daarnaast heeft hij onder meer nagelaten te vermelden dat [naam gedaagde] na 14 september 2018 geen aanspraak meer heeft gemaakt op levering van de Woning.
Ook de te maken belangenafweging dient in het voordeel van [naam eiser] uit te vallen, aangezien hij de Woning op korte termijn vrij van beslag dient te leveren aan een derde.
3.3.
[naam gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een conservatoir beslag opgeheven (onder meer) indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het ligt op de weg van [naam eiser] om, met inachtneming van de beperkingen van het kort geding, aannemelijk te maken dat de door [naam gedaagde] gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
4.2.
[naam eiser] heeft aan zijn vordering tot opheffing onder meer ten grondslag gelegd dat het beslagrekest zodanige onjuistheden bevat dat het beslag reeds daarom op grond van artikel 21 Rv moet worden opgeheven. Hij doelt daarbij onder meer op de stelling van [naam gedaagde] dat hij op 28 augustus 2018 wel en [naam eiser] niet bij de notaris is verschenen en dat de gestelde ingebrekestelling van 8 juni 2018 niet bestaat. De advocaat van [naam gedaagde] heeft erkend dat het beslagrekest enige onjuistheden bevat. Tot verweer heeft hij aangevoerd dat dit te wijten is aan miscommunicatie met zijn cliënt en dat deze onjuistheden de zaak juridisch niet anders maken. In dit verband heeft [naam gedaagde] aangevoerd dat de afspraak van 28 augustus 2018 door toedoen van [naam eiser] niet heeft kunnen doorgaan, omdat [naam eiser] niet meer reageerde op de WhatsAppberichten van [naam vertegenwoordiger] en de huurder nog altijd in de Woning aanwezig was.
4.3.
Op dit punt overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De verplichting van artikel 21 Rv om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, geldt ook voor de procedure voor het verkrijgen van beslagverlof. Deze verplichting klemt bij beslagrekesten des te meer aangezien toewijzing van zodanig verzoek tot voor de wederpartij/beslagene zeer ingrijpende gevolgen kan leiden en de rechter na slechts summier onderzoek beslist, (doorgaans) zonder de gerekwestreerde te horen. In de regel mag, en in de praktijk zal, de voorzieningenrechter afgaan op de mededelingen van de verzoeker en de door hem overhandigde stukken. Uit het summiere karakter van het onderzoek volgt dat de verzoeker de voorzieningenrechter van alle voor de beslissing relevante feiten en omstandigheden dient te voorzien, waarbij de voorzieningenrechter erop moet kunnen vertrouwen dat de verzoeker hem volledig en naar waarheid inlicht. Zoals staat vermeld in de Beslagsyllabus (versie februari 2019) en de daar vermelde arresten van het Gerechtshof Amsterdam, kan misleiding door onvoldoende toelichting de voorzieningenrechter een reden geven om het beslag reeds om die reden op te heffen.
4.4.
Ter zitting is aannemelijk gebleken dat – anders dan in het beslagrekest staat – vermeld [naam gedaagde] en/of zijn gemachtigde [naam vertegenwoordiger] op 28 augustus 2018 niet bij de notaris zijn verschenen. [naam gedaagde] heeft verklaard dat hij daar niet is verschenen, omdat hij vernomen had dat de huurder nog steeds aanwezig was en hij de Woning niet met de huurder wilde afnemen. Voorts heeft [naam gedaagde] erkend dat de mededeling in het beslagrekest dat gerekestreerde op 25 mei 2018 niet is komen opdagen bij de notaris, ook onjuist is, omdat die levering in onderling overleg was uitgesteld. Op dit punt heeft [naam gedaagde] verklaard dat hij zich kon vinden in een latere leveringsdatum, omdat het [naam eiser] op 25 mei 2018 ondanks zijn toezegging nog niet gelukt was de huurder te ontruimen.
4.5.
Voormelde onjuistheden met betrekking tot het verschijnen bij de notaris werpen een ander licht op de zaak, aangezien het anders dan [naam gedaagde] in het beslagrekest heeft doen voorkomen niet zo was dat [naam eiser] tot tweemaal toe niet bij de notaris is verschenen. [naam gedaagde] heeft daarmee de voorzieningenrechter niet voorzien van alle voor de beslaglegging relevante feiten en omstandigheden. Had hij dat wel gedaan, dan had dat de voorzieningenrechter aanleiding kunnen gegeven om mede gelet op het tijdsverloop nadere vragen te stellen, bijvoorbeeld over de acties die [naam gedaagde] na 14 september 2018 heeft ondernomen om tot levering van de Woning te komen.
4.6.
Deze onjuistheden kunnen daarom niet zonder gevolgen blijven. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het beslag op te heffen.
4.7.
[naam eiser] heeft zijn vordering tot het nemen van maatregelen om tot opheffing van het beslag te komen niet voorzien van enige onderbouwing. Nog afgezien van het feit dat [naam eiser] met dit vonnis zelf de (feitelijke) opheffing van het beslag moet kunnen bewerkstelligen, wordt deze vordering daarom afgewezen.
4.8.
Hoewel de beslagen worden opgeheven, is het gevorderde verbod op beslaglegging in de toekomst niet voor toewijzing vatbaar. Het staat [naam gedaagde] vrij om in verband met het geschil van partijen – desgewenst – nieuwe beslagrekesten in te dienen, waarbij elk verzoek op de eigen merites zal worden beoordeeld. Dit verbod wordt daarom afgewezen. Dit neemt niet weg dat op [naam gedaagde] op de voet van artikel 21 Rv de verplichting rust om in door hem in te dienen beslagrekesten alle feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, wat onder meer meebrengt dat hij dan ook melding moet maken van dit vonnis.
4.9.
[naam gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiser] worden, volgens het liquidatietarief, begroot op:
- dagvaarding € 101,05
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.378,05
4.10.
De proceskosten zullen, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
heft op het uit hoofde van het op 9 mei 2019 verleende beslagverlof ten laste van [naam eiser] op de onroerende zaak aan de [adres] gelegde beslag;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 1.378,05, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling.
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2019.
3077/1573