ECLI:NL:RBROT:2019:4373
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw en incomplete schuldenlijst
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 mei 2019 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De verzoeker, die diverse ondernemingen heeft gehad, had op 15 april 2019 een verzoekschrift ingediend. Tijdens de zitting op 20 mei 2019 werd de verzoeker gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De schuldenlast van de verzoeker bedroeg volgens zijn verklaring € 232.974,-, maar de rechtbank constateerde dat de schuldenlijst niet compleet was, omdat een vordering van de curator uit hoofde van aansprakelijkstelling ontbrak.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de verzoeker geen jaarstukken had overgelegd van zijn ondernemingen, die recentelijk waren ontbonden. Dit gebrek aan inzicht in de financiële situatie van de verzoeker, samen met de schuld aan Koninklijke Grolsch N.V. van € 178.963,43, leidde tot de conclusie dat de verzoeker niet aan de vereisten voor de schuldsaneringsregeling voldeed. De rechtbank benadrukte dat de goede trouw een belangrijke gedragsmaatstaf is en dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij geen verwijt treft voor het ontstaan van zijn schulden.
Daarnaast had de verzoeker ook een schuld aan de Belastingdienst van € 3.269,84, die volgens de rechtbank eveneens niet te goeder trouw was ontstaan. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling om meerdere redenen moest worden afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter A.M. van Kalmthout, in aanwezigheid van griffier C.M. Plugge.