ECLI:NL:RBROT:2019:4367
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende bewijs van een minnelijk traject
Op 17 mei 2019 hebben verzoekers een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft op 27 mei 2019 uitspraak gedaan. In het verzoekschrift moet een met redenen omklede verklaring worden opgenomen dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling, zoals voorgeschreven in artikel 285, eerste lid, van de Faillissementswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit een brief van de Toekomst Bewindvoeringen B.V. van 16 mei 2019 blijkt dat er geen minnelijk traject heeft plaatsgevonden. Verzoekers hebben aangevoerd dat de psychische belasting van hun schulden zo ernstig is dat een minnelijk schuldhulpverleningstraject voor hen geen optie is. Echter, de rechtbank oordeelt dat deze verklaring onvoldoende is om vast te stellen dat een minnelijke regeling met alle schuldeisers niet mogelijk is. Bovendien is niet onderbouwd hoe lang het minnelijk traject bij de Kredietbank zou duren en waarom verzoekers niet kunnen worden gevergd dit te doorlopen. De rechtbank wijst erop dat niet alleen de Kredietbank Rotterdam bevoegd is om een buitengerechtelijke schuldregeling te starten, maar ook de bewindvoerder. De rechtbank heeft verzoekers geen termijn gegund om de ontbrekende gegevens te verstrekken, omdat een termijn van één maand niet toereikend is om een minnelijk traject af te wikkelen. Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.