ECLI:NL:RBROT:2019:4363

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
17.2089 ea
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-informatie over contactverbod en verbeurde dwangsommen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 januari 2019 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling niet volledig heeft geïnformeerd over een contactverbod dat haar was opgelegd door de kortgedingrechter. Dit contactverbod was al meerdere malen overtreden, wat leidde tot verbeurdverklaring van dwangsommen. De rechtbank concludeerde dat de schuldenares niet te goeder trouw had gehandeld, aangezien de nieuwe schulden die waren ontstaan door het overtreden van het contactverbod niet ter goeder trouw waren ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares ook na toelating in gebreke is gebleven met het voldoen aan haar informatieverplichtingen, wat heeft geleid tot een aanzienlijke boedelachterstand. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, sub c en f van de Faillissementswet, en heeft een curator aangesteld. De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld en een postblokkade ingesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door de schuldenares worden aangevochten in hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 10 januari 2019
Bij vonnis van deze rechtbank van 15 november 2017 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenares]
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: H.J.E. Schoonbrood.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris op 29 augustus 2018 verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De waarnemend rechter-commissaris heeft met dit verzoek ingestemd.
Schuldenares heeft op 4 september 2018 middels een e-mailbericht aan de rechter-commissaris gereageerd op het verzoek tot tussentijdse beëindiging.
De bewindvoerder heeft op 27 september 2018 de rechtbank een laatste stand van zaken doen toekomen.
De bewindvoerder en schuldenares zijn gehoord ter terechtzitting van 16 oktober 2018.
Naar aanleiding van de ter terechtzitting gemaakte afspraken heeft de bewindvoerder de rechtbank op 22 oktober 2018 schriftelijk geïnformeerd. Namens schuldenares heeft
mr. W.H. Klein Meuleman op 6 november 2018 schriftelijk gereageerd op de brief van de bewindvoerder. De rechtbank heeft vervolgens op 8 november 2018 de bewindvoerder gevraagd op de brief van mr. W.H. Klein Meuleman schriftelijk te reageren. De bewindvoerder heeft op 15 november 2018 hieraan gehoor gegeven.
In een brief van 10 december 2018 heeft mr. W.H. Klein Meuleman meegedeeld dat hij in opdracht van schuldenares het dossier heeft overgedragen aan mevrouw mr. M.J. Stassen. Mr. J.G.M. Stassen heeft zich per brief van 12 december 2018 als advocaat gesteld.
De bewindvoerder heeft op 10 december 2018 de laatste stand van zaken aan de rechtbank doen toekomen.
De behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging is mondeling voortgezet ter terechtzitting van 17 december 2018. De bewindvoerder en schuldenares, bijgestaan door mr. J.G.M. Stassen, zijn ter terechtzitting gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Als grond voor de voordracht is onder meer aangevoerd dat er sprake is van feiten en omstandigheden die bij toelating niet bekend waren en die, als zij toen wel bekend waren geweest, reden waren geweest om het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen. Daarnaast is schuldenares gedurende de regeling tekortgeschoten in de nakoming van de informatie- en afdrachtverplichting.
Schuldenares heeft ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank niet geïnformeerd over het contactverbod met haar kinderen dat de kortgedingrechter op 22 juni 2017 haar heeft opgelegd. Evenmin heeft schuldenares ten tijde van de toelating op 15 november 2017 aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij tussentijds stelselmatig het contactverbod heeft overtreden, waardoor er dwangsommen van € 250,- per overtreding zijn verbeurd. Nu schuldenares de rechtbank niet volledig heeft geïnformeerd en daarnaast vlak voor toelating schulden heeft laten ontstaan die niet ter goeder trouw zijn ontstaan, had dit voor de rechtbank aanleiding kunnen zijn om haar niet toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Ook na de toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft schuldenares het contactverbod overtreden, waardoor de dwangsommen tot het maximum zijn verbeurd. Schuldenares is tekortgeschoten in de nakoming van de informatieverplichting door zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris niet tijdig hierover te informeren. Pas op het moment toen het exploot tot verbeuring van de dwangsommen aan haar werd betekend, heeft zij openheid van zaken gegeven aan de bewindvoerder en de rechter-commissaris. De nieuwe schuld als gevolg van de verbeurde dwangsommen is door familieleden van schuldenares aan de deurwaarder voldaan waardoor een gift is ontstaan. Omdat de rechter-commissaris heeft bepaald dat deze gift niet buiten de boedel mag worden gehouden, is schuldenares gehouden het bedrag aan de boedel af te dragen. De achterstand in de boedelafdracht bedroeg ten tijde van de voordracht in totaal
€ 5.249,49.
Schuldenares heeft zich in haar e-mailbericht van 4 september 2018 op het standpunt gesteld dat haar gedrag verschoonbaar is vanwege de echtscheiding waarmee zij te maken heeft. De echtscheiding zorgt voor emotionele gevolgen, waarbij ook sprake is van ouderverstoting en kindermishandeling. Schuldenares verzoekt de rechter-commissaris af te zien van de voordracht tot tussentijdse beëindiging.
De bewindvoerder heeft in haar laatste stand van zaken van 27 september 2018 gemeld dat de hoofdsom van € 5.191,43 inclusief kosten impliceert dat schuldenares de dwangsommen tot het maximum van € 5.000,- heeft laten verbeuren. Schuldenares is middels het betekeningsexploot van 10 juli 2018 gesommeerd de hoofdsom te betalen. De bewindvoerder heeft voorts het standpunt zoals opgenomen in de voordracht tot tussentijdse beëindiging herhaald. De achterstand in de boedelafdracht is opgelopen tot € 5.407,06. De bewindvoerder acht het handelen van schuldenares – zowel voor als na toelating – dusdanig in strijd met de doelstelling en strekking van de wettelijke schuldsaneringsregeling dat zij haar verzoek tot tussentijdse beëindiging handhaaft.
Ter terechtzitting van 16 oktober 2018 is onduidelijkheid ontstaan wanneer het vonnis van de kortgedingrechter van 22 juni 2017 voor het eerst aan schuldenares is betekend. Schuldenares heeft ter terechtzitting verklaard dat zij altijd contact heeft onderhouden met haar kinderen. In het vonnis van 22 juni 2017 is opgenomen dat de verplichtingen van het vonnis ingaan zodra het vonnis aan schuldenares is betekend. Schuldenares heeft ter terechtzitting gesteld dat het vonnis niet eerder aan haar is betekend dan op 10 juli 2018. In dat geval kunnen de dwangsommen als gevolg van de overtredingen niet eerder 10 juli 2018 zijn verbeurd. Vanwege het belang om hier duidelijkheid over te verkrijgen, heeft de rechtbank de behandeling aangehouden om de bewindvoerder in de gelegenheid te stellen bij de deurwaarder na te vragen wanneer het vonnis van 22 juni 2017 voor het eerst aan schuldenares is betekend.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 22 oktober 2018 de rechtbank geïnformeerd dat de deurwaarder haar schriftelijk heeft bevestigd dat het vonnis van 22 juni 2017 voor de eerste maal aan schuldenares is betekend op 28 juni 2017. Naar het oordeel van de bewindvoerder zijn de dwangsommen daarom na 28 juni 2017 verbeurd per iedere overtreding van het contactverbod en zijn de dwangsommen rechtsgeldig opgeëist bij exploot van 10 juli 2018.
Mr. W.H. Klein Meuleman heeft op 6 november 2018 namens schuldenares gereageerd op de brief van de bewindvoerder van 22 oktober 2018. Mr. Klein Meuleman stelt in zijn brief dat schuldenares te kampen heeft met een zeer ernstig familieproblematiek en dat de gevolgen van een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor haar niet zijn te overzien. Schuldenares wil haar gedrag graag veranderen en is daarvoor inmiddels onder behandeling bij een eerstelijns psycholoog. Schuldenares hoopt dat de rechtbank in deze ontwikkeling aanleiding ziet om de tekortkoming in te nakoming van de informatieverplichting te verschonen. Ten aanzien van de ontstane boedelachterstand heeft de advocaat gesteld dat zowel schuldenares als haar vader – die de dwangsomschuld van
€ 5.191,43 rechtstreeks aan de deurwaarder heeft betaald – zich niet hebben gerealiseerd welke consequenties de betaling had voor de schuldsaneringsregeling. De advocaat heeft daarom in zijn brief voorgesteld om de gift om te laten zetten in een officieel te documenteren overeenkomst van geldlening. In dat geval ontstaat een bovenmatige nieuwe schuld, welke schuld schuldenares gedurende een verlenging van de schuldsaneringsregeling van zes maanden zou kunnen aflossen aan haar vader.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 15 november 2018 allereerst gesteld dat de boedelachterstand is opgelopen naar een totaal van € 6.047,11. De bewindvoerder heeft daarnaast in haar brief gereageerd op het voorstel zoals opgenomen in de brief van 6 november 2018 van mr. Klein Meuleman. De bewindvoerder stelt dat schuldenares door het negeren van een gerechtelijk vonnis voor en na toelating schulden heeft laten ontstaan die naar hun aard niet te goeder trouw zijn en waarvan zij kon weten dat zij niet in staat zou zijn om deze te voldoen. Schuldenares heeft hiermee niet getoond saneringsgezind te zijn. Zij heeft geen verantwoordelijkheid getoond richting haar schuldeisers door op deze wijze te handelen. Naar het oordeel van de bewindvoerder is het kunnen compenseren geen recht waaraan men voortzetting van de regeling kan ontlenen, immers maakt dit de gedragingen niet ongedaan. De bewindvoerder handhaaft daarom haar verzoek.
De bewindvoerder heeft in haar laatste stand van zaken van 10 december 2018 gemeld dat zich geen wijzigingen hebben voorgedaan en zij haar standpunt zoals opgenomen in de brief van 15 november 2018 handhaaft.
Ter terechtzitting van 17 december 2018 heeft mr. M.J. Stassen namens schuldenares gesteld dat zij haar ouders niet heeft gevraagd de betaling aan de deurwaarder te verrichten. De ouders van schuldenares hebben op 16 juli 2018, uit eigen initiatief, buiten medeweten van schuldenares en zonder toestemming van de bewindvoerder, de schuld aan de deurwaarder voldaan. De advocaat heeft gesteld dat de betaling niet aan schuldenares zelf is gedaan en daarom nimmer onderdeel heeft uitgemaakt van haar vermogen. Schuldenares is nimmer in de gelegenheid geweest de betaling als gift te aanvaarden of te weigeren.
Ten aanzien van de ontstane boedelachterstand heeft de advocaat van schuldenares gesteld dat deze slechts € 70,36 bedraagt. Omdat de betaling door de ouders aan de deurwaarder buiten de boedel moet worden gehouden, is volgens de advocaat door schuldenares gedurende de regeling slechts € 563,60 te weinig afgedragen. Omdat naar haar oordeel de berekening van het VTLB in december 2017 ten onrechte € 492,24 lager zou zijn gesteld dan het VTLB in de maanden vanaf januari 2018, wordt dit bedrag ten onrechte aangemerkt als te weinig afgedragen. De achterstand bedraagt derhalve slechts € 70,36, aldus de advocaat van schuldenares. Op deze kleine tekortkoming na, voldoet schuldenares aan de regulieren verplichting. Voorts heeft zij gesteld dat schuldenares zich bewust is van de mogelijke consequenties zodra zij wederom contact opneemt met haar kinderen. Schuldenares is daarom voornemens niet vanuit eigen initiatief met hen contact op te nemen.
De bewindvoerder heeft ter terechtzitting verklaard dat de betaling van de schuld door de ouders aan de deurwaarder wel als gift moet worden aangemerkt. De rechter-commissaris heeft dit in een eerder stadium al geoordeeld en het feit dat de betaling rechtstreeks aan de deurwaarder is betaald, doet hier niets aan af. De schuld valt immers in het vermogen van schuldenares en deze schuld is door een derde voldaan.
De bewindvoerder heeft ten aanzien van de boedelachterstand en de berekening van het vrij te laten bedrag ter terechtzitting aangevoerd dat de berekeningen zijn opgemaakt conform de door schuldenares aangeleverde informatie.
Voorts heeft de bewindvoerder gesteld dat zij ook er ook vanuit gaat dat schuldenares in de toekomst een gedragsverbetering zal moeten aantonen. De voordracht is echter gedaan op basis van de gedragingen van schuldenares net voor en na toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Om definitief duidelijkheid te verkrijgen over de berekeningen van het vrij te laten bedrag heeft de rechtbank de bewindvoerder na de terechtzitting van 17 december 2018 in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de stellingen van de advocaat van schuldenares. De bewindvoerder heeft in haar brief van 21 december 2018 uitgebreid toegelicht dat zowel de VTLB berekeningen als de berekening van de afdrachten correct zijn berekend op basis van de door schuldenares aangeleverde informatie. De achterstand in de boedelafdracht bedraagt tot en met november 2018 € 6.298,50.

3.De beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste lid, Fw.
Schuldenares heeft immers ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank in het geheel niet geïnformeerd over het door de kortgedingrechter op 22 juni 2017 opgelegde contactverbod met haar kinderen. Het vonnis is door de deurwaarder aan schuldenares voor de eerste maal betekend op 28 juni 2017. Schuldenares heeft ten tijde van de toelating op 15 november 2017 aan de rechtbank evenmin kenbaar gemaakt dat zij voor toelating het contactverbod al meerdere malen had overtreden, waardoor dwangsommen van € 250,- per overtreding zijn verbeurd. Het lag op de weg van schuldenares om de rechtbank over deze recente schulden juist en volledig te informeren. Schuldenares heeft dit echter nagelaten. Deze vorderingen zijn binnen de termijn van vijf jaar voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ontstaan en zijn naar hun aard niet te goeder trouw.
Nu schuldenares de rechtbank niet volledig heeft geïnformeerd en daarnaast vlak voor toelating schulden heeft laten ontstaan die niet ter goeder trouw zijn ontstaan, zouden dit voor de rechtbank redenen zijn geweest om haar niet toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Schuldenares heeft daarnaast nagelaten om na de toelating de bewindvoerder en de rechter-commissaris juist en tijdig te informeren. Na de toelating heeft schuldenares de dwangsommen verder laten verbeuren tot het maximum van € 5.000,-. Schuldenares heeft de bewindvoerder pas nadat zij bij de betekening van het vonnis van de kortgedingrechter op 10 juli 2018 werd gesommeerd de hoofdsom te betalen hiervan op de hoogte gebracht.
Schuldenares heeft daarnaast tot en met november 2018 een boedelachterstand van
€ 6.298,50 laten ontstaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door de bewindvoerder opgestelde berekeningen van het vrij te laten bedrag. De stelling dat de berekening van het VTLB in december 2017 ten onrechte € 492,24 lager zou zijn gesteld dan het VTLB in de maanden vanaf januari 2018, is onvoldoende onderbouwd en overigens afdoende weerlegd door de bewindvoerder in haar brief van 21 december 2018.
Ten aanzien van de verplichte boedelafdracht als gevolg van de rechtstreekse betaling van de nieuwe schuld door de ouders van schuldenares aan de deurwaarder merkt de rechtbank het volgende op. De rechter-commissaris heeft de bewindvoerder laten weten dat de betaling van € 5.191,43 als schenking moet worden aangemerkt en dat schuldenares het bedrag aan de boedel dient te vergoeden. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. Uit artikel 295 lid 1 in samenhang met lid 4, onder a, Fw vloeit voort dat schenkingen van derden in beginsel in de boedel vallen.
De advocaat van schuldenares heeft ter terechtzitting van 17 december 2018 gesteld dat de betaling niet als schenking kan worden aangemerkt, omdat de betaling nooit onderdeel heeft uitgemaakt van het vermogen van schuldenares. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Of de schuld buiten schuldenares om door haar ouders rechtstreeks aan de deurwaarder betaald is, is in deze niet relevant. De door schuldenares in haar vermogen ontstane nieuwe schuld aan de deurwaarder is met de betaling voldaan. Die betaling heeft daarmee evenveel invloed op de vermogenspositie van schuldenares als een betaling door de ouders aan schuldenares en vervolgens een betaling van haar aan de deurwaarder zou hebben gehad. In beide betalingsvarianten is de begin- en eindpositie van het vermogen van schuldenares gelijk.
Schuldenares acht haar handelen verschoonbaar vanwege de ernstige familieproblematiek waarmee zij te kampen heeft. Schuldenares heeft beloofd zich in de toekomst te zullen houden aan de verplichtingen gedurende de schuldsaneringsregeling. De rechtbank acht het handelen van schuldenares – zowel voor als na de toelating – echter zodanig in strijd met de doelstelling en strekking van de schuldsaneringsregeling dat een voortzetting van de schuldsaneringsregeling niet kan worden gerechtvaardigd.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal gelet op vorenstaande worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en f, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom, ingevolge artikel 350, vijfde lid, Fw, sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De rechtbank zal een rechter-commissaris benoemen en een curator aanstellen. Er zal een postblokkade worden ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 3.509,26;
- benoemt in het faillissement van de schuldenares tot rechter-commissaris
mr. J.C.A.T. Frima,
  • stelt aan tot curator:
  • geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van mr. H.A. Wolterink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2019. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.