ECLI:NL:RBROT:2019:4356

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
C/10/553356 / HA ZA 18-629
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van garantiebedingen in aandelenkoopovereenkomst en de betekenis van jaarrekening in juridische context

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap JOH. MOURIK & CO. HOLDING B.V. (eiseres) en ZUILEMAER HOLDING B.V. (gedaagde). De zaak betreft de uitleg van garantiebedingen in een aandelenkoopovereenkomst en de vraag of de jaarrekening van de vennootschap voldoende informatie bevatte over juridische procedures die invloed hadden op de financiële positie van de vennootschap. Eiseres, Mourik, had een belang in de vennootschap Petrogas International B.V. verworven en stelde dat er een balansgarantie was voor de jaarrekening per 31 december 2011, terwijl gedaagde, Zuilemaer, betwistte dat er een dergelijke garantie bestond. De rechtbank oordeelde dat de jaarrekening niet alleen de cijfers omvat, maar ook de toelichting, waarin de juridische procedures waren vermeld. De rechtbank concludeerde dat Mourik niet kon aantonen dat er een expliciete garantie was voor de balans per 31 december 2011 en dat de vorderingen van Mourik daarom moesten worden afgewezen. De rechtbank wees de vorderingen van Mourik af en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/553356 / HA ZA 18-629
Uitspraak: 15 mei 2019
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JOH. MOURIK & CO. HOLDING B.V.,
gevestigd te Groot-Ammers,
eiseres,
advocaat mr. H.M. Hueting te Rhoon,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZUILEMAER HOLDING B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. W.H.F.L. Rademakers te Dongen.
Partijen worden hierna aangeduid als “Mourik” respectievelijk “Zuilemaer”.

1.Het verloop van het geding

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 19 juni 2018 en de daarbij behorende producties, waaronder de dagvaarding van 17 januari 2018, het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 6 juni 2018 met rolnummer HA ZA 18-78 en stukken inzake door Mourik gelegd conservatoir beslag;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de brief van 25 maart 2019 van mr. Hueting, met producties;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 2 april 2019;
- de brief van 10 april 2019 van mr. Rademakers.

2.De vaststaande feiten in conventie en in reconventie

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.2
Op 12 november 2009 is een koopovereenkomst van aandelen (de eerste koopovereenkomst) gesloten tussen Mourik, Zuilemaer en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rumali B.V. (Rumali). Mourik heeft hiermee een belang van 25% verworven in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Petrogas International B.V. ( Petrogas ). In de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“[…]
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
[…]
- […] Mourik geïnteresseerd is in het verwerven van uiteindelijk een meerderheidsbelang in de Vennootschap [ Petrogas ,
rechtbank]
[…]
1.2 […]
De koopprijs voor de Aandelen bedraagt […], gebaseerd op het geconsolideerde en gegarandeerde eigen vermogen na winstbestemming per 31 december 2008 van de Vennootschap en de dochtervennootschappen ten bedrage van € 8.732.984, […] en de prognose 2009 en de jaarrekening over 2008.
[…]
1.7
Mourik heeft een optierecht op aanvullende 35% van het geplaatste kapitaal in de Vennootschap […]
[…]
6.3 […]
Zuilemaer en de Vennootschap garanderen met betrekking tot de Balans per 31 december 2008 van de Vennootschap en de dochtervennootschappen dat:
a.-b. […]
c. Alle vorderingen, waaronder vordering[en] op debiteuren, en nog te factureren bedragen, onder aftrek van een voorziening ten behoeve van oninbaarheid volledig geïncasseerd worden in 2009 en/of 2010;
d.-e. […]
[…]”
Na de uitvoering van de eerste koopovereenkomst trad Mourik als “bestuurder bij belet en ontstentenis” binnen Petrogas op.
2.3
Op 8 juli 2012 hebben Mourik, Rumali en Zuilemaer een tweede koopovereenkomst van aandelen (de tweede koopovereenkomst) gesloten. Mourik heeft hiermee een groter belang in Petrogas verworven. In de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“[…]
1.4
Met betrekking tot de aan de koopsom ten grondslag liggende vastgestelde en goedgekeurde jaarrekeningen, zal de jaarrekening over 2011 nog definitief in de aandeelhoudersvergadering moeten worden goedgekeurd met daarbij de decharge van het bestuur over 2011. Voor schulden en/of verplichtingen die niet zijn voorzien in deze jaarrekening zullen Rumali en Zuilemaer ieder voor 37,5% aansprakelijk zijn.
1.5
Deze overeenkomst bevat samen met afspraken vastgelegd ten behoeve van de participatie van 25% in de Vennootschap van september 2009 en de hierna vastgelegde en goedgekeurde aandeelhoudersbesluiten tot aan de dag van levering van de Aandelen, alle afspraken, welke thans met betrekking tot de koop en verkoop van de Aandelen zijn gemaakt. De bepalingen van de overeenkomst van september 2009 zijn onverkort van toepassing op de overeenkomst.
[…]”
De verwijzing naar de overeenkomst van “september 2009” in onderdeel 1.5 is een verschrijving; partijen hebben bedoeld te verwijzen naar de eerste koopovereenkomst (die werd gesloten in november 2009).
2.4
Eén van de dochtervennootschappen van Petrogas is Petrogas International Trading (Dalian) Co. Ltd. (PIT). De resultaten van PIT behoren tot de geconsolideerde jaarrekening van Petrogas .
2.4.1
In het kader van drie projecten [naam project 1] , [naam project 2] en [naam project 3] ) had PIT een order geplaatst bij een derde, te weten [naam bedrijf 1] . Deze projecten zijn gestart in 2007. De totale inkoopwaarde van de order bedroeg ongeveer € 600.000,00.
Op enig moment, gelegen ná 31 december 2008, is een conflict ontstaan over de bestelde apparatuur, waarop PIT betaling heeft opgeschort. Dat PIT de koop was aangegaan en in beginsel de apparatuur moest betalen staat tussen partijen vast en zij waren daarvan ook op de hoogte. Echter, PIT stelde een tegenvordering te hebben in de vorm van een schadevergoedingsvordering en ging ervan uit dat door middel van verrekening de schadevergoedingsvordering de betalingsverplichting zou opheffen. Deze situatie wordt hierna aangeduid als “de kwestie”.
2.4.2
In de jaarrekening van Petrogas over 2011 is over de kwestie de volgende passage opgenomen:
“[…]
OFF BALANCE SHEET COMMITMENTS
[…]
Claims
The group has been involved in the dispute with [naam bedrijf 2] (in short name [naam bedrijf 2] ) in 2011, [naam bedrijf 2] had claimed 725.000 Euro in the court letter. The court has been opened on 2nd Feb 2012, the group has answered this lawsuit, and the group has counterclaimed [naam bedrijf 2] for 400.000 Euro and cancellation of on of the purchase orders with the amount of 430.000 Euro in the same lawsuit. By now this lawsuit is still in the process of litigation. Because the group expects to win this lawsuit, no provision has been made in the balance of December 31, 2011.
[…]”
Op de balans per 31 december 2011 is geen voorziening opgenomen met betrekking tot de kwestie.
2.4.3
PIT is door de lokaal bevoegde rechter veroordeeld tot betaling aan [naam bedrijf 2] . De totale kosten van de veroordeling (inclusief rente en proceskosten) bedragen RMB 5.197.600,00, omgerekend € 712.788,27.

3.De vordering

3.1
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Zuilemaer te veroordelen tot betaling van € 225.000,00, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente per 1 december 2017 en incassokosten à € 2.900,00, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag. Tevens is een proceskostenveroordeling gevorderd.
3.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Mourik aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
3.2.1
De inkoopwaarde van de apparatuur die PIT bij [naam bedrijf 2] bestelde, was ongeveer € 600.000,00. De schade voor Mourik is dus ook ongeveer € 600.000,00. Voor de kwestie met [naam bedrijf 2] had een voorziening moeten worden opgenomen op de balans per 31 december 2011. Daarom is Zuilemaer primair voor 37,5% aansprakelijk op grond van artikel 1.4 van de tweede koopovereenkomst. Subsidiair is Zuilemaer voor 17,5% aansprakelijk op grond van artikel 1.5 van de tweede koopovereenkomst, gelezen in verbinding met artikel 6.3 van de eerste koopovereenkomst. Bij brief van 1 december 2017 is Zuilemaer in gebreke gesteld.
3.2.2
Na het leggen van conservatoir beslag is gecorrespondeerd tussen de raadslieden van partijen om tot een regeling te komen. Hieruit volgt dat incassokosten ten bedrage van € 2.900,00 opeisbaar zijn.

4.Het verweer

4.1
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad van Mourik in de kosten van het geding. Op het verweer zal, voor zover noodzakelijk, hieronder worden ingegaan.

5.De beoordeling

Inleiding
5.1
Voor de beoordeling van de vorderingen van Mourik moeten de koopovereenkomsten worden uitgelegd. Bij de uitleg van overeenkomsten komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, op de zin die zij in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die verklaringen en de in die overeenkomsten vervatte bedingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht.
De balansgarantie
5.2
Op de balans van Petrogas per 31 december 2008 staat geen voorziening met betrekking tot de kwestie. Tussen partijen is echter niet in geschil dat in 2008 de kwestie niet speelde, waaruit volgt hetgeen tussen partijen evenmin in geschil is dat er toen terecht geen voorziening op de balans is opgenomen. Het eigen vermogen per 31 december 2008 is dan ook geen twistpunt tussen partijen en hierop kunnen de vorderingen van Mourik niet worden gegrond.
5.3
Mourik grondt haar vorderingen primair op de stelling dat de balansgarantie per 31 december 2008 uit de eerste koopovereenkomst, via de verwijzing daarnaar in de tweede koopovereenkomst, moet worden begrepen als een balansgarantie per 31 december 2011.
5.3.1
Anders dan de teksten van de overeenkomsten heeft Mourik geen feiten of omstandigheden gesteld die betrekking hebben op de uitleg ervan. Derhalve moet de rechtbank de overeenkomsten uitleggen aan de hand van de geschreven bewoordingen daarvan.
5.3.2
Die bewoordingen bieden geen enkel aanknopingspunt voor het standpunt van Mourik dat een balansgarantie voor de balans per 31 december 2011 overeen is gekomen. Van een garantie mag in het algemeen worden verwacht dat deze expliciet wordt overeengekomen en als zodanig wordt opgeschreven. Voor een garantie als door Mourik gesteld mag dan worden verwacht dat ten minste wordt opgeschreven dat
  • a) de garantie geldt met betrekking tot de balans per 31 december 2011 en
  • b) een concreet bedrag wordt opgenomen, zoals dat ook in de eerste koopovereenkomst het geval was, of ten minste is omschreven hoe dit bedrag eenduidig kan worden vastgesteld, zodat daaraan kan worden getoetst.
Geen van beide is het geval. Bovendien luidt de verwijzing in de tweede koopovereenkomst dat de bepalingen van de eerste koopovereenkomst “onverkort” van toepassing zijn. Dit wijst allerminst in de richting van een uitleg dat de bepalingen uit 2009 “mutatis mutandis” of “overeenkomstig” van toepassing zijn, zoals Mourik dat voorstaat.
5.3.3
Aan nadere bewijslevering op dit punt komt de rechtbank niet toe, omdat Mourik niet heeft gesteld welke feiten of omstandigheden zoals bijvoorbeeld correspondentie of uitlatingen concreet wijzen op de uitleg zoals zij die voorstaat.
De 37,5%-clausule
5.4.1
De rechtbank wijst er allereerst op, dat in artikel 1.4 van de tweede koopovereenkomst consequent wordt gesproken over de jaar
rekeningen niet over de jaar
cijfers. Een jaarrekening bestaat uit een cijfermatig deel (de balans en de winst en verliesrekening) en een niet-cijfermatig deel, te weten de toelichting bij die cijfers (artikel 2:361, lid 1, BW). Een toelichting is onmisbaar, want kale cijfers krijgen pas betekenis met een toelichting, die bijvoorbeeld inzicht geeft in waarderingsgrondslagen en de aard van de mogelijke gebeurtenissen waarvoor een voorziening wordt getroffen.
5.4.2
Voorts kent het begrip “voorzien” verschillende betekenissen. Er is de algemene taalkundige betekenis in de zin dat iets te verwachten is, dat ergens mee rekening moet worden gehouden of dat bepaalde omstandigheden zich met een zekere graad van waarschijnlijkheid zullen voordoen. “Voorzien” kan ook de betekenis hebben van opgenomen zijn als cijfermatige post in het gedeelte van de balans waar de voorzieningen worden vermeld. Echter, die betekenis is zodanig specifiek dat verwacht had mogen worden dat dit ook expliciet was opgenomen als Mourik dit bedoelde, of ten minste dat niet was opgeschreven dat was voorzien in de jaar
rekening, maar in de jaar
cijfers.
Bovendien staat vast dat het beding op initiatief van Mourik in de overeenkomst is opgenomen; het ligt dan bij uitstek op haar weg om een duidelijke formulering te kiezen. Mourik heeft niets gesteld over feiten of omstandigheden waaruit Zuilemaer kon opmaken dat Mourik met “voorzien” de beperkte uitleg bedoelde van een voorziening op de balans. Aan nadere bewijslevering op dit punt komt de rechtbank dan ook niet toe.
5.4.3
Ten derde wijst de rechtbank op de kennelijke achtergrond van artikel 1.4 van de tweede koopovereenkomst. Het betreft een koopovereenkomst van aandelen en het is onmiskenbaar dat deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een kat in de zak wordt gekocht.
Daarbij is van groot belang dat bij de tweede koopovereenkomst partijen geen onbekenden (meer) van elkaar waren. Mourik had al een aandelenpakket en had eerder al interesse getoond in een meerderheidsbelang. Dit blijkt uit de considerans van de eerste koopovereenkomst en artikel 1.7 van die overeenkomst. Deze optie heeft geleid tot de tweede koopovereenkomst. Ten tijde van de tweede koopovereenkomst had Mourik dus geenszins de positie van een met Petrogas onbekende koper. Als aandeelhouder werd zij geïnformeerd en ook als bestuurder bij belet en ontstentenis had zij een zekere informatiepositie.
5.5
Tegen de achtergrond van het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat artikel 1.4 zo moet worden uitgelegd, dat het de koper beschermt tegen tegenvallers die hij niet hoefde te verwachten op basis van de jaarrekening; de jaarrekening zijnde de jaarcijfers én de toelichting.
Uit de toelichting blijkt dat de kwestie speelde en over welke orde van grootte van bedragen de kwestie ging: Mourik wist dat dus. De mogelijke uitkomst van een gerechtelijke procedure is altijd gebaseerd op een inschatting en daarin ligt per definitie de mogelijkheid besloten dat de inschatting (achteraf) onjuist blijkt te zijn. Dit kon Mourik dus verwachten. De rechtbank concludeert dan ook, dat Mourik in deze zaak geen recht kan ontlenen aan artikel 1.4 van de tweede koopovereenkomst.
Artikel 6.3 van de eerste koopovereenkomst
5.6
Artikel 6.3, onderdeel c, van de eerste koopovereenkomst ziet op vorderingen van Petrogas op derden en niet op vorderingen van derden op Petrogas , waarover de kwestie gaat. Derhalve kan Mourik daar in deze zaak geen recht aan ontlenen.
Afronding
5.7
De vorderingen van Mourik liggen voor afwijzing gereed. Al hetgeen Zuilemaer verder aan verweer heeft gevoerd, zoals de gestelde finale kwijting en de verhouding tussen de leveringsakten en de koopovereenkomsten, kan onbesproken blijven. De vorderingen tot vergoeding van rente en incassokosten delen het lot van de hoofdsom.
5.8
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Mourik veroordeeld in de kosten van het geding. In de kostenveroordeling zijn de kosten van het incident niet begrepen; daarover is reeds een beslissing genomen bij het vonnis in het incident.

6.De beslissing

De rechtbank,
wijst af de vorderingen van Mourik;
veroordeelt Mourik in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Zuilemaer vastgesteld op:
  • € 3.946,00 aan vast recht;
  • € 4.804,00 aan salaris voor de advocaat (2 punten, tarief VI);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van den Bos.
Uitgesproken in het openbaar.
1407/1729