4.2.Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
5. Niet in geschil is dat op 16 juli 2017 een uitzending in de FM-omroepband is verzorgd via de op het perceel aanwezige antenne-installatie en dat voor het gebruik van de frequentieruimte niet de benodigde vergunning is verleend. Daarmee staat vast dat de artikelen 3.13, eerste lid, en 10.15, eerste lid, van de Tw zijn overtreden.
6. Verweerder heeft eiseres terecht aangemerkt als functioneel dader van deze overtreding. Dat eiseres, naar zij stelt, niet zelf met de uitzending bezig is geweest, maakt dit niet anders. In het geval van functioneel daderschap is immers niet van belang wie feitelijk de radio-uitzending heeft verzorgd, maar wel dat de overtreding heeft plaatsgevonden vanaf het perceel waarvoor eiseres als eigenaresse en gebruiker verantwoordelijk is. Eiseres had het als verantwoordelijke van het perceel in haar macht om het begaan van de overtreding te voorkomen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres tekort is geschoten in wat van haar redelijkerwijs mocht worden verwacht om de overtreding te voorkomen, zodat ervan uitgegaan wordt dat zij de overtreding in het algemeen placht te aanvaarden. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres bijvoorbeeld de antennes uit de mast had kunnen verwijderen, de mast had kunnen weghalen, kabels had kunnen losmaken en de aanwezige zendapparatuur had kunnen wegdoen. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat zij er alles aan heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden gevergd om de illegale uitzending vanaf haar perceel te voorkomen en dat zij ook toezicht heeft gehouden, maar heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het niet in haar machtssfeer lag om de overtreding te voorkomen.
7. De rechtbank is niet gebleken van een situatie dat eiseres in het geheel geen verwijt voor de overtreding treft, in welk geval op grond van artikel 5:41 van de Awb geen bestuurlijke boete opgelegd zou mogen worden. Verweerder kon eiseres dan ook een bestuurlijke boete opleggen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de hoogte van de boete afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan eiseres kan worden verweten, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De opgelegde boete acht de rechtbank passend en geboden. Verweerder heeft daarnaast in redelijkheid kunnen besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom.
9. Het betoog van eiseres dat verweerder in strijd met het verbod van willekeur en het recht op de eerbiediging van het privé- en gezinsleven heeft gehandeld, slaagt niet. De stelling van eiseres dat zij met haar partner een gezin met kinderen vormt, maar vanwege de schuldensituatie van haar partner niet op één adres staan ingeschreven, leidt er, wat hiervan verder ook zij, niet toe dat slechts aan één van de overtreders een boete kan worden opgelegd. Een vergelijking met een gezin met kinderen dat op één adres staat ingeschreven gaat niet op, aangezien deze situatie niet gelijk is aan de situatie van eiseres en deze situaties daarom niet gelijk hoeven te worden behandeld. De rechtbank ziet verder niet in hoe met het bestreden besluit een inbreuk wordt gemaakt op het recht op de eerbiediging van het privé- en gezinsleven, aangezien eiseres en haar partner niet zijn beperkt om hun woonsituatie en gezinsleven naar eigen inzicht en wensen in te richten.
10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de opgelegde boete en de last onder dwangsom in stand blijven.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.