1.2Naar aanleiding van een melding dat in de woning een vuurwapen zou liggen, heeft de politie Eenheid Rotterdam de woning op 16 februari 2018 doorzocht. Uit het over dit onderzoek opgemaakte rapport van 22 februari 2018 blijkt dat in de woning 218 gram hennep, 25 stuks munitie voor verschillende vuurwapens en drie onderdelen van een vuurwapen zijn aangetroffen.
2. Bij brief van 23 februari 2018 heeft de rayondirecteur van het gebied Delfshaven, wijk [naam wijk] , verweerder verzocht ten behoeve van herstel van de openbare orde een bestuurlijke maatregel te treffen in verband met de woning. De rayondirecteur wijst daarbij op de in de woning aangetroffen goederen en op de veiligheidssituatie in de wijk, die ver onder het stedelijk gemiddelde scoort en het aanzienlijke drugsprobleem in de wijk. Straathandel in drugs is volgens de rayondirecteur in de wijk aan de orde van de dag, met name in het gebied rond [naam gebied] en [adres] , de straat waaraan de woning is gelegen.
3. Verweerder heeft eiser op 8 maart 2018 gemeld dat hij voornemens is de woning voor een bepaalde periode te sluiten. Naar aanleiding hiervan heeft op 27 maart 2018 een zienswijzegesprek plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heeft eiser verklaard dat de in zijn woning aangetroffen hennep afval is en dat hij hiervan af en toe een stukje afknipt. Eisers inwonende dochter heeft verklaard dat zij en haar zoon nergens naartoe kunnen als de woning wordt gesloten. Af en toe verblijft zij met haar kind bij haar moeder, maar daar kan zij naar eigen zeggen niet permanent verblijven.
4. In het primaire besluit stelt verweerder dat bij de doorzoeking van de woning een hoeveelheid verdovende middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet is aangetroffen, te weten 218 gram hennep. Deze hoeveelheid overschrijdt volgens verweerder op grond van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie ruimschoots de gebruikershoeveelheid van dergelijke middelen van 5 gram en kan daarom als handelshoeveelheid worden aangemerkt. Hiermee staat volgens verweerder vast dat de verkoop, aflevering en/of verstrekking van middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet heeft plaatsgevonden, dan wel dat deze middelen daartoe aanwezig zijn geweest. Drugsgerelateerde overlast ten aanzien van een woning versterkt volgens verweerder de onveiligheidsgevoelens van direct omwonenden en passanten en tast de openbare orde in de omgeving van het pand aan. Nu de openbare orde is aangetast, acht verweerder het noodzakelijk gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet de woning te sluiten om zo de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat te herstellen en herhaling van de overtreding te voorkomen. Verweerder heeft daarbij het feit betrokken dat de woning is gelegen in een wijk die ver onder het gemiddelde scoort op veiligheid. Eisers stelling dat het niet gaat om drugs maar om drugsafval heeft verweerder niet op een ander standpunt gebracht. Daarnaast vindt verweerder dat de persoonlijke belangen van de huurders ondergeschikt zijn aan de belangen die met de sluiting zijn gediend. Mochten de huurders niet in de gelegenheid zijn zelf voor vervangende woonruimte te zorgen, dan kunnen zij zich volgens verweerder wenden tot Centraal Onthaal van de gemeente Rotterdam, welke instantie de huurders hierin kan adviseren. Verweerder stelt daarnaast dat hij, overeenkomstig de bepalingen in het handhavingsbeleid, een sluiting voor de duur van zes maanden kan bevelen. De huurders hebben volgens verweerder geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hij zou kunnen volstaan met een waarschuwing.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de sluiting voor de duur van zes maanden gehandhaafd.