ECLI:NL:RBROT:2019:4288

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
10/650008-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende mishandeling, verkrachting en poging verkrachting met oplegging van PIJ-maatregel

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van mishandeling, verkrachting en poging tot verkrachting. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in een justitiële jeugdinrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 januari 2019 in Rotterdam een jonge vrouw heeft gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. De verdachte heeft de aangeefster gedwongen hem orale seks te geven en heeft geprobeerd haar anaal te penetreren. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig en consistent beoordeeld, en deze werden ondersteund door forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen. De verdachte ontkende de beschuldigingen aanvankelijk, maar gaf later toe dat hij de aangeefster had gedwongen tot seksuele handelingen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft een jeugddetentie van 10 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) opgelegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft ook rapportages van deskundigen in acht genomen, die wezen op een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte en een verhoogd risico op recidive. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de PIJ-maatregel noodzakelijk is voor de behandeling van de verdachte en ter bescherming van de maatschappij. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/650008-19
Datum uitspraak: 21 mei 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum minderjarige] 2001 te [geboorteplaats minderjarige] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres minderjarige] , [woonplaats minderjarige] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
de RJJI [naam inrichting],
raadsvrouw mr. W. van der Voet, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 7 mei 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.H.M. Jager heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 t/m 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 10 maanden met aftrek
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel);
  • oplegging van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 1 jaar, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met aangeefster [naam aangeefster] , met bevel dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast; met de bepaling dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende jeugddetentie wordt toegepast voor de duur van 3 dagen, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
- met bevel dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte grotendeels bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Door de verdachte wordt ontkend dat hij de aangeefster anaal heeft willen penetreren en dat hij daartoe haar broek en onderbroek naar beneden heeft getrokken en haar op handen en voeten heeft laten plaatsnemen. Het aangetroffen DNA-spoor biedt geen steunbewijs.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt daartoe als volgt.
De verklaringen van de aangeefster zijn geloofwaardig, gedetailleerd, duidelijk en consistent. De voor de bewezen verklaring te bezigen verklaringen van de aangeefster vinden ook op relevante onderdelen (ook waar die niet direct zien op het ten laste gelegde feit 2) verankering in de verklaring van de verdachte en in onderzoeksbevindingen van de politie (met name de plaats delict). Bovendien wordt de verklaring van aangeefster in relatie tot specifiek de poging verkrachting op een zeer relevant onderdeel ondersteund door het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 24 januari 2019 (het uittrekken van een broek en onderbroek door de verdachte).
Uit de aangifte [procesverbaalnummer] komt naar voren:
(Antwoord aangeefster): “Hij stond tegenover mij, hij knielde en trok met beide handen mijn broek naar beneden aan de voorzijde.
V(raag verbalisant): Hoe was dat met je onderbroek?
A: Die werd tegelijkertijd met mijn onderbroek mee naar beneden getrokken.”(…)
V: Aan welke kant heeft hij aan je legging getrokken?
A: Met beide handen en zijn vingers om de broekrand aan de voorzijde.”
Uit bemonstering aan de voorzijde van de binnenkant van de onderbroek ter hoogte van de tailleband van de aangeefster is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat een match oplevert met het DNA-profiel van de verdachte. De plaats van het aangetroffen DNA-spoor dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte komt dus overeen met wat de aangeefster daarover heeft verklaard.
Tegenover de verklaringen van de aangeefster staan de sterk wisselende verklaringen van de verdachte bij de politie. Na aanvankelijke ontkenning en vervolgens een verklaring dat hij een seksdate met de aangeefster had, heeft de verdachte in zijn vierde verklaring pas bekend dat hij de aangeefster gedwongen heeft hem te pijpen. De verdachte ontkent echter uitdrukkelijk de onderbroek van de aangeefster naar beneden te hebben getrokken. Die verklaring acht de rechtbank - mede gezien de wijze van totstandkoming daarvan - ongeloofwaardig.
Kortom, gelet op de verklaringen van de aangeefster, gezien in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen, acht de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Dat leidt er toe dat de rechtbank ook geen geloof hecht aan het door de raadsvrouw geschetste alternatieve scenario inhoudende dat omdat de aangeefster de penis van de verdachte tijdens het pijpen in haar handen gehad, zij zelf bij het uittrekken van haar onderbroek het DNA van de verdachte via haar handen heeft overgebracht op haar onderbroek.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
(pnr 650008-19)
hij
op 15 januari 2019 te Rotterdam
door geweld en door bedreiging met
geweld iemand, te weten
[naam slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 1]
en zich (vervolgens) laten pijpen door die [naam slachtoffer 1] ,
het geweld en de bedreiging met
geweld hebben
bestaan uit het (met kracht)
- die [naam slachtoffer 1] bij de arm vastpakken en/meenemen en (vervolgens) een
tuin in duwen en- (meermalen) tegen die [naam slachtoffer 1] zeggen dat zij moest doen wat hij,
verdachte, zei, anders zou hij haar vermoorden met een mes, althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking, en
- die [naam slachtoffer 1] gebieden op haar knieën te gaan zitten en- die [naam slachtoffer 1] gebieden hem te pijpen.
2.
hij
op 15 januari 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door door bedreiging met geweld iemand, te weten [naam slachtoffer 1] , te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
- ( meermalen) tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij moest doen wat hij,
verdachte, zei, anders zou hij haar vermoorden met een mes, althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking, en- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd (op dreigende toon) dat zij op handen en knieën moest gaan zitten en- de broek en onderbroek van die [naam slachtoffer 1] naar beneden heeft getrokken en- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij zijn penis in haar anus zou steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij
op 29 juni 2018 te Gouda
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar tegen het lichaam te duwen en
tegen de buik te trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De voortgezette handeling van

1.verkrachting

en

2.poging verkrachting

3.Mishandeling

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De toen 17-jarige verdachte heeft in de vroege avond op straat een willekeurige jonge vrouw aangesproken, heeft haar vervolgens vastgepakt en haar een aan het zicht onttrokken tuin ingeduwd, waar hij haar heeft gedwongen hem te pijpen.
De verdachte dreigde daarbij het slachtoffer te vermoorden als zij niet deed wat hij wilde. De verdachte heeft na de afgedwongen orale seks, de broek en onderbroek van het slachtoffer naar beneden getrokken en haar gedwongen op handen en voeten plaats te nemen, omdat hij haar anaal wilde penetreren. De verdachte is alvorens tot die daad over te gaan plotseling weggerend, het slachtoffer ontredderd achterlatend.
De verdachte heeft op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het bewezen verklaarde is voor het slachtoffer buitengewoon vernederend en traumatisch geweest.
Dit blijkt ook uit de namens het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtoffer-verklaring. Het slachtoffer heeft sinds het incident moeite met werken en heeft zich onder behandeling moeten laten stellen van een psycholoog wegens klachten die passen bij PTSS. Het slachtoffer heeft in grote mate last van angstgevoelens in de vorm van paniekaanvallen, flashbacks en nachtmerries waardoor zij beperkt wordt in haar doen en laten. Haar leven is ontwricht en zij leeft een teruggetrokken bestaan.
De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en heeft volgens eigen zeggen zijn wraakgevoelens botgevierd op het slachtoffer. Algemeen bekend is dat slachtoffers van dit soort feiten dikwijls nog geruime tijd onder de psychische gevolgen van wat hun is aangedaan lijden. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien grote gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Voorts heeft de verdachte op 29 juni 2018 op station Gouda een jonge vrouw mishandeld. Aanleiding was de beschuldiging van het slachtoffer dat de verdachte haar heimelijk probeerde te filmen onder haar rokje. Door de verdachte werd dit ontkend en er ontstond een handgemeen, waarbij de verdachte het slachtoffer heeft geduwd en haar een trap in de onderbuik heeft gegeven. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn ondervonden. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft de verdachte een voor haar dreigende situatie geschapen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 april 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 april 2019. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte zijn een hechtingsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken gediagnosticeerd, naast een disharmonisch intelligentieprofiel. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen verklaard. Onderzoeker adviseert om het hem ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op herhaling wordt als verhoogd ingeschat. De verdachte heeft moeite met het hanteren van boosheid (zeker zonder medicatie) en bezit nog onvoldoende coping-vaardigheden bij oplopende spanning of stress. Daarnaast bestaan er de eerder beschreven wraakgevoelens jegens iets oudere vrouwen. Wanneer gekeken wordt naar de zorgbehoefte en de mogelijkheden tot beïnvloeding van de risicofactoren van de verdachte, lijken de wraakgevoelens zoals de verdachte dat omschrijft die hij heeft naar iets oudere vrouwen, het aangrijpingspunt te vormen om het specifieke risico op nieuwe seksuele delicten te verkleinen. Hierdoor zijn er verschillende invalshoeken mogelijk. Elementen van ‘out of the circle’, mogelijk traumabehandeling en/of schematherapie naast het versterken van impuls-regulerende mechanismen. Mogelijk heeft eerder de medicatie tekortkomingen hierin gemaskeerd. Vanwege het gevaar op recidive lijkt een klinische start noodzakelijk. Onderzoeker adviseert een plaatsing op een van de zedengroepen van [naam inrichting], en dan met name de groep waar wat meer kwetsbare jongeren behandeld worden. Het juridische kader dat wordt geadviseerd is een (onvoorwaardelijk opgelegde) PIJ-
maatregel.
M. Hulshof, gz-psycholoog, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 april 2019. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een reactieve hechtingsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (achtergebleven sociaal-emotionele ontwikkeling en verstoorde seksuele ontwikkeling) en een disharmonisch intelligentieprofiel. Dit was evenzo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen. De verdachte laat intimiderend en agressief gedrag zien, waarin hij poogt tot uit ageren van zijn seksuele driften te komen ten koste van de ander.
De verdachte komt vanuit zijn wraakgevoelens, verhoogde prikkelhonger, moeite met uitstel van behoeftebevrediging, minder goed werken van zijn remmende functies (zoals geweten en empathie) - indien de feiten bewezen worden geacht - tot dit seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ondanks dat hij de ongeoorloofdheid van zijn gedrag kon inzien, wordt, vanwege de samenhang met zijn hechtingsstoornis en zijn verstoorde seksuele ontwikkeling, waardoor een versterkte behoefte tot zelfbepalen wordt gezien, geadviseerd hem deze feiten, indien bewezen in een verminderde mate toe te rekenen.
Geadviseerd wordt, gezien de ernst van de hem ten laste gelegde feiten, het ingeschatte hoge
recidiverisico en het onvoldoende effectief gebleken van ingezette hulpverlening waarbij hij is - indien bewezen - blijven recidiveren tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Binnen dit strakke juridische kader dient de behandeling van de verdachte gericht te zijn op het verminderen van zijn wraakgevoelens (mogelijk middels traumaverwerking), het leren respecteren van de grenzen van de ander, vooral in het omgaan met seksualiteit, zodat doorgroei in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling kan plaatsvinden, waarbij hij leert verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag en zich een gezonder moreel kompas eigen kan maken. Geadviseerd wordt om deze onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te brengen in RJJI [naam inrichting], die is gespecialiseerd in de behandeling en begeleiding van zedendelinquenten.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 mei 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De Raad maakt zich ernstige zorgen over de ontwikkeling, de gewetensontwikkeling, het
sociaal-emotioneel functioneren, de gedragsproblematiek en de hoge kans op herhaling
(van delictpleging), van de verdachte. In overeenstemming met de uitkomsten van
het psychiatrisch en psychologisch, onderzoek uitgevoerd door het NIFP, wordt ook door de Raad de kans op herhaling als hoog ingeschat. De Raad acht intensieve behandeling noodzakelijk om de kans op recidive te minimaliseren, het seksuele deviante gedrag en de ontwikkeling van de verdachte te herstellen. De Raad is van mening dat de duidelijke kaders en structuur binnen het justitieel kader zorgen voor een positieve gedragsverandering bij de verdachte. De Raad ziet, behalve de oplegging van een PIJ-maatregel, geen andere mogelijkheden meer om de ontwikkeling van de verdachte ten goede te keren en zijn veiligheid en die van anderen te waarborgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door wat ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Straf
Alhoewel de rechtbank net als de deskundigen van oordeel is dat intensieve klinische behandeling zeer noodzakelijk is voor de verdachte, en dat die behandeling idealiter onverwijld wordt opgestart, dient daarnaast gezien de ernst van de feiten ook gereageerd te worden met het opleggen van een stevige jeugddetentie, van na te noemen duur.
PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat de onder 1 en 2 gepleegde feiten misdrijven zijn, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van wat de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Vrijheidsbeperkende maatregel?
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte contact opneemt met de aangeefster [naam aangeefster] dan wel zich belastend zal gedragen jegens haar. De rechtbank gaat er van uit dat de verdachte er van doordrongen is dat de aangeefster [naam aangeefster] geen enkel contact met hem wenst en dat hij daar naar zal handelen.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Feiten 1 en 2
Als benadeelde partij heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , wonende op een bij het openbaar ministerie bekend adres. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.309,25 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht ten aanzien van de gevorderde materiële kosten, alleen de kosten met betrekking tot de huisarts en het eigen risico voor toewijzing vatbaar. De overige opgevoerde kosten zijn geen rechtstreekse schade. De immateriële schade dient wel in zijn geheel te worden toegewezen.
8.1.2
Standpunt verdediging
Aangezien de verdachte heeft aangegeven alle schade van de benadeelde partij te willen vergoeden, refereert de raadsvrouw zich ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding.
8.1.3
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 januari 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2
Feit 3
Als benadeelde partij heeft zich ten aanzien van de feit 3 in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] , wonende te Ouderkerk aan den IJssel. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 700,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de schadevergoeding dient te worden gematigd, aangezien de onderbouwing van de immateriële schade voornamelijk gebaseerd is op een poging aanranding, wat de verdachte niet ten laste is gelegd.
8.2.2
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de hoogte van de gevorderde schadevergoeding te matigen, omdat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
8.2.3
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 200,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Nu het overige deel van de gevorderde schade toeziet op een (uiteindelijk) niet aan de verdachte ten laste gelegd feit, zal behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 juni 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een aanzienlijk deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 8.809,25, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 56, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 242 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 7 (zeven) maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigenen adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen in
RJJI [naam inrichting];
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen een bedrag van
€ 8.809,25 (zegge: achtentachtighonderd en negen euro en vijfentwintig eurocent), bestaande uit € 1.309,25 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 8.809,25 (hoofdsom, zegge: achtentachtighonderd en negen euro en vijfentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen een bedrag van
€ 200,- (zegge: tweehonderd euro),bestaande uit € 200,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 200,-(hoofdsom,
zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A.J. de Nijs, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. E.J. Stalenberg en E. Huls, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 mei 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(pnr 650008-19)
hij
op of omstreeks 15 januari 2019 te Rotterdam
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met
geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten
[naam slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit
of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 1]
en/of zich (vervolgens) laten pijpen door die [naam slachtoffer 1] ,
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met
geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben
bestaan uit het (met kracht)
- die [naam slachtoffer 1] bij de arm vastpakken en/of meenemen en/of (vervolgens) een
tuin in duwen, en/of
- ( meermalen) tegen die [naam slachtoffer 1] zeggen dat zij moest doen wat hij,
verdachte, zei, anders zou hij haar vermoorden met een mes, althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- die [naam slachtoffer 1] gebieden op haar knieën te gaan zitten, en/of
- die [naam slachtoffer 1] gebieden hem te pijpen, en/of
- die [naam slachtoffer 1] schoppen/trappen tegen de arm, waarmee/terwijl zij
trachtte haar gezicht te beschermen;
(artikel 242 Wetboek van Strafrecht);
art 242 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 15 januari 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of
bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer 1] , te
dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
(met kracht)
- die [naam slachtoffer 1] bij de arm heeft vastgepakt en/of heeft meegenomen en/of
(vervolgens) een tuin in heeft geduwd, en/of
- ( meermalen) tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij moest doen wat hij,
verdachte, zei, anders zou hij haar vermoorden met een mes, althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd (op dreigende toon) dat zij op handen en
knieën moest gaan zitten, en/of
- de broek en onderbroek van die [naam slachtoffer 1] naar beneden heeft getrokken,
en/of
- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij zijn penis in haar anus zou
steken, en/of
- die [naam slachtoffer 1] tegen de arm heeft geschopt/getrapt, waarmee/terwijl zij
trachtte haar gezicht te beschermen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 242 jo. 45 Wetboek van Strafrecht);
art 242 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
(pnr 254347-18)
hij
op of omstreeks 29 juni 2018 te Gouda
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar op/tegen het lichaam te duwen en/of
in/op/tegen de buik te schoppen/trappen;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht);
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht