Op 2 mei 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van gemeenschap met een wilsonbekwame en ontucht met misbruik van gezag. De verdachte had een seksuele relatie met een vrouw, [naam slachtoffer], die een verstandelijke beperking had en functioneerde op een zwakbegaafd niveau. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht en een contactverbod. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat [naam slachtoffer] niet in staat was haar wil te bepalen en dat de verdachte zich niet aan haar heeft opgedrongen. De rechtbank concludeerde dat de relatie tussen de verdachte en [naam slachtoffer] niet als ontucht met misbruik van gezag kon worden gekwalificeerd, omdat [naam slachtoffer] niet als patiënt of cliënt aan de verdachte was toevertrouwd. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.