ECLI:NL:RBROT:2019:4257

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
7202622 CV EXPL 18-5739
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en oplevering van gebreken in een aannemingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen eisers, [eiseres] en [eiser 1], en gedaagde, [gedaagde 1], over de oplevering van werkzaamheden die door [gedaagde 1] zijn uitgevoerd in het kader van een aannemingsovereenkomst. De partijen hebben op basis van een offerte van [gedaagde 1] een overeenkomst gesloten voor een aanneemsom van € 32.491,15, inclusief btw, voor diverse werkzaamheden aan de woning van [eiser 1]. De werkzaamheden zijn op 3 november 2017 afgerond, maar [eiser 1] heeft klachten geuit over de kwaliteit van het geleverde werk, waaronder tegelwerk en stucwerk. Na een bouwkundige controle door [bedrijf 2] zijn er 13 gebreken vastgesteld, met herstelkosten van € 16.676,30. [eiser 1] vordert schadevergoeding en betaling van de herstelkosten, terwijl [gedaagde 1] zich beroept op de oplevering van het werk en stelt dat [eiser 1] niet tijdig heeft geklaagd over gebreken. De kantonrechter oordeelt dat het werk op 13 november 2017 als opgeleverd moet worden beschouwd, en dat [gedaagde 1] ontslagen is van aansprakelijkheid voor gebreken die [eiser 1] op dat moment redelijkerwijs had moeten ontdekken. De vorderingen van [eiser 1] worden gedeeltelijk toegewezen, met een creditering van € 934,12 voor onvoldoende creditering en een bedrag van € 11,67 voor minderwerk. In reconventie wordt [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 5.593,79 aan [eiser 2], vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7202622 CV EXPL 18-5739
uitspraak: 23 mei 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[eiseres]en
[eiser 1] ,
beiden wonende te [woonplaats eisers] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. M.F.H. van Delft, advocaat te Leusden,
tegen:
[gedaagde 1] h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. R.E. Izeboud, advocaat te Breda.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [eiser 1] en [gedaagde 1] worden genoemd. [eiseres] en [eiser 1] zullen hierna gezamenlijk [eiser 1] (in mannelijk enkelvoud) worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 augustus 2018;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- het tussenvonnis van 22 november 2018, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging van eis in conventie;
- het verhandelde ter zitting van 6 februari 2019, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden;
- de akte van [gedaagde 1] ;
- de overgelegde producties.
1.2.
De uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op basis van een door [eiser 1] aanvaarde offerte van [gedaagde 1] (zwager van [eiser 1] ) van 26 augustus 2017 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met een overeengekomen aanneemsom van € 32.491,15 inclusief btw. Daarnaast zijn partijen meerwerk overeengekomen.
2.2.
De uit te voeren werkzaamheden hadden betrekking op de destijds recent aangekochte woning van [eiser 1] te Soest (hierna: de woning) en betroffen onder meer loodgieterswerkzaamheden, het plaatsen van een nieuwe cv-ketel, werkzaamheden aan radiatoren, tegelwerkzaamheden, het plaatsen van wanden, kozijnen en deuren, het verplaatsen van wandcontactdozen en schakelaars, het dichtmaken van de trap, het plaatsen van traphekjes en het stukadoren van de gehele woning.
2.3.
[gedaagde 1] is op 1 september 2017 met de werkzaamheden is begonnen. [eiser 1] heeft de hem door [gedaagde 1] toegezonden facturen voldaan, op een restantbedrag van € 5.917,42 na.
2.4.
Op 3 november 2017 heeft [gedaagde 1] zijn werkzaamheden afgerond, de woning opgeruimd en zijn gereedschap meegenomen. Met ingang van 4 november 2017 heeft [eiser 1] de woning in gebruik genomen.
2.5.
[gedaagde 1] heeft [eiser 1] een creditfactuur d.d. 9 november 2017 ad € 580,80 inclusief btw gezonden met omschrijving
“2 dagen arbeid zoals overeengekomen”.
2.6.
Een WhatsAppbericht van 13 november 2017 van [eiseres] aan [gedaagde 1] houdt in, voor zover hier van belang:
“(…) We hebben even gekeken naar je factuur, maar daar zijn wij het niet mee eens. Het hekwerk wat je niet meer gaat doen, zien wij nergens terugkomen in je factuur. Ook hebben wij drie tegelzetters laten kijken en zij zeggen allemaal sowieso 3,5 dag ermee bezig te zijn en jij rekent er maar twee dagen voor in mindering. En dan hebben we het toilet boven nog, want zoals de zijwanden zijn betegeld vinden wij niet goed. Ze zitten veelal scheef en daar waar je hebt moeten snijden, is het glazuur er vanaf gesprongen. We moeten hier nog een passende oplossing voor vinden, want wij gaan niet voor de kosten opdraaien. (…) En dat bijna alle schakelaars en wandcontactdozen scheef zitten regelen we zelf wel. Hoef je niet naar Soest te komen.”
2.7.
Een WhatsAppbericht van 16 november 2017 van [eiseres] aan [gedaagde 1] houdt in, voor zover hier van belang:
“(…) we hebben nog geen reactie gehad op ons eerdere bericht. We moeten het echt even eens worden met elkaar, dan kunnen we ook het laatste geld overmaken, neem aan dat je ook graag voor de feestdagen het geld binnen hebt (…)”
2.8.
[gedaagde 1] heeft op beide WhatsAppberichten niet gereageerd.
2.9.
Bij factuur van 8 december 2017 heeft de firma [bedrijf 1] [eiser 1] een bedrag van
€ 1.514,92 inclusief btw gefactureerd ter zake van
“de diverse werkzaamheden in uw woning”. De factuur vermeldt, naast een post materiaal ten bedrage van € 150,- exclusief btw, een post arbeidsloon ten bedrage van € 1.102,- exclusief btw (29 uur à € 38,-).
2.10.
Bij brief van 1 maart 2018 is [eiser 1] namens [gedaagde 1] door diens incassogemachtigde aangemaand tot betaling van een restantbedrag van € 5.917,42.
2.11.
[eiser 1] heeft op 5 maart 2018 schriftelijk tegen de sommatiebrief geprotesteerd, waarbij [eiser 1] onder meer heeft geklaagd over de kwaliteit van het stucwerk van het plafond van de begane grond, scheef gemonteerde contactdozen, scheef gemonteerde deurklinken en sloten, alsmede scheef en kapot tegelwerk van toiletruimtes.
2.12.
De gemachtigde van [eiser 1] heeft [gedaagde 1] bij brief aan diens gemachtigde van 30 mei 2018 aansprakelijk gesteld, omdat [eiser 1] naar hij stelt schade lijdt doordat het werk niet naar behoren is opgeleverd en gebreken vertoont.
2.13.
Op 9 juli 2018 is het werk bouwkundig gecontroleerd door [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), waarvan een rapport is opgemaakt op 24 juli 2018. In dit rapport staan 13 gebreken/schadeposten vermeld. De (herstel)kosten worden in het rapport geraamd op
€ 16.676,30 inclusief btw.
2.14.
[bedrijf 2] heeft [gedaagde 1] bij e-mailbericht van 8 juni 2018 verzocht bij het onderzoek aanwezig te zijn. [gedaagde 1] is zonder kennisgeving niet verschenen.
2.15.
Bij brief aan de gemachtigde van [gedaagde 1] van 27 juli 2018 is [gedaagde 1] namens [eiser 1] gesommeerd binnen 10 werkdagen na de datum van die brief te bevestigen dat hij de in het rapport genoemde gebreken zal herstellen, bij gebreke waarvan [gedaagde 1] is aangezegd dat [eiser 1] de werkzaamheden door een andere aannemer zal laten uitvoeren.
2.16.
[gedaagde 1] heeft niet op voormelde brief gereageerd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser 1] vordert, na wijziging van eis, dat [gedaagde 1] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser 1] van:
- € 17.176,30 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 16.676,30 vanaf 27 juli 2018 tot aan de dag van voldoening;
- € 941,76 ter zake van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2018 tot aan de dag van voldoening;
- € 926,65 ter zake van de factuur van de deskundige, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2018 tot aan de dag van voldoening;
- de daadwerkelijke herstelkosten voor zover die meer blijken te bedragen dan
€ 17.176,30, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag van voldoening;
- met veroordeling van [gedaagde 1] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de (na)kosten.
3.2.
[eiser 1] legt aan zijn vordering, samengevat, ten grondslag dat [gedaagde 1] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van aanneming van werk. [gedaagde 1] heeft bepaalde werkzaamheden niet en andere werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd, zoals omschreven in het rapport van [bedrijf 2] van 24 juli 2018. [eiser 1] lijdt daardoor schade. [eiser 1] maakt aanspraak op schadevergoeding, bestaande uit de daadwerkelijke herstelkosten van de gebreken. Bij wijze van voorschot vordert [eiser 1] de door de deskundige begrote herstelkosten ten bedrage van € 16.676,30. Daarnaast maakt [eiser 1] aanspraak op een bedrag van € 500,- ter zake van minderwerk in verband met het ontbreken van het geoffreerde traphekje op de eerste verdieping.
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer. Hij stelt het werk op 3 november 2017 te hebben opgeleverd. Bij de oplevering heeft [eiser 1] geklaagd over de kwaliteit van het tegelwerk van de wc op de begane grond. In verband hiermee zijn partijen een creditering van de aanneemsom overeengekomen van twee werkdagen. Eerst na oplevering heeft [eiser 1] te kennen gegeven dat de overeengekomen creditering van twee werkdagen niet voldoende was. Voorts heeft [eiser 1] pas na oplevering geklaagd over het tegelwerk van de wc op de eerste verdieping. [gedaagde 1] is op de voet van artikel 7:758 lid 3 BW ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van de oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. De herstelkosten van de door [bedrijf 2] gerapporteerde gebreken kunnen niet op [gedaagde 1] worden verhaald, omdat hij niet op de voorgeschreven wijze in gebreke is gesteld. Daarnaast betwist [gedaagde 1] de juistheid van het rapport van [bedrijf 2] .
in reconventie
3.4.
[eiser 2] vordert dat [gedaagde 2] , uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling aan hem van € 6.588,29, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.917,42 vanaf 17 maart 2018 tot aan de dag van voldoening, met veroordeling van [gedaagde 2] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[gedaagde 1] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde 2] op grond van de overeenkomst tussen partijen de laatste termijn van de aanneemsom dient te voldoen. Het werk is op 3 november 2017 opgeleverd, zonder dat [gedaagde 2] melding heeft gemaakt van andere gebreken dan het tegelwerk in de wc op de begane grond, waarvoor een creditering van de aanneemsom met twee werkdagen is overeengekomen. [gedaagde 2] heeft het werk op 3 november 2017 (al dan niet stilzwijgend) aanvaard. Er bestaat geen grond voor [gedaagde 2] om de betaling van de laatste termijn van de aanneemsom op te schorten.
3.6.
[gedaagde 2] voert verweer. [gedaagde 2] betwist dat het werk is opgeleverd op 3 november 2017. Er is geen opleveringsrapport en de werkzaamheden zijn niet volledig en deugdelijk voltooid. Voorts betwist [gedaagde 2] dat partijen een creditering van twee werkdagen zijn overeengekomen voor het tegelen van de wc op de begane grond. Volgens [gedaagde 2] zijn partijen overeengekomen dat [eiser 2] het tegelwerk van de begane grond en de eerste verdieping niet zou afmaken c.q. herstellen en dat [eiser 2] de kosten voor de (herstel)werkzaamheden zou vergoeden. [gedaagde 2] stelt voorts dat [eiser 2] via zijn gemachtigde heeft kenbaar gemaakt niet langer aanspraak te maken op het openstaande bedrag. Daarnaast beroept [gedaagde 2] zich op verrekening met zijn vordering in conventie.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of het werk is opgeleverd. [gedaagde 1] stelt dat het werk op 3 november 2017 is opgeleverd. [eiser 1] heeft het werk op die datum (al dan niet stilzwijgend) aanvaard, aldus [gedaagde 1] . [eiser 1] heeft betwist dat het werk is opgeleverd. Hij heeft betoogd dat het werk op 3 november 2017 niet volledig en naar genoegen was voltooid en hij heeft erop gewezen dat een opleveringsrapport ontbreekt.
4.2.
Een werk wordt als opgeleverd beschouwd als het door de opdrachtgever is aanvaard. Het werk wordt geacht stilzwijgend te zijn aanvaard als de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het niet binnen redelijke termijn daarna keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt of onder aanwijzing van de gebreken weigert (artikel 7:758 lid 1 BW).
4.3.
Voorop wordt gesteld dat bij de beoordeling of het werk als opgeleverd kan worden beschouwd het uitgangspunt is dat zowel de in artikel 7:758 lid 1 BW genoemde mededeling van de aannemer als de aanvaarding door de opdrachtgever in iedere vorm kan geschieden en in een of meer gedragingen besloten kan liggen.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat op zondag 29 oktober 2017 een vooroplevering heeft plaatsgevonden, dat wil zeggen dat partijen een rondgang door de woning hebben gemaakt, waarbij punten zijn genoteerd die nog uitgevoerd moesten worden. [gedaagde 1] heeft ter comparitie onbetwist gesteld dat hij op 3 november 2017 zijn laatste werkzaamheden heeft afgerond en zijn gereedschap heeft opgeruimd. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] door middel van de vooroplevering op 29 oktober 2017 alsmede door het verrichten van de laatste werkzaamheden en het opruimen van zijn gereedschap op 3 november 2017 op een voldoende duidelijke wijze aan [eiser 1] kenbaar heeft gemaakt dat naar zijn mening het werk klaar was om te worden opgeleverd. Dat dat voor [eiser 1] duidelijk was blijkt naar het oordeel van de kantonrechter ook uit het feit dat [eiser 1] op 4 november 2017 zijn intrek in de woning heeft genomen en, naar [gedaagde 1] onweersproken heeft gesteld, direct een aanvang heeft genomen met het in eigen beheer uitvoeren van het schilderwerk.
4.5.
Partijen waren toen dus in het stadium gekomen dat [eiser 1] zich moest uitlaten over de vraag of hij het verrichte werk aanvaardde, al dan niet onder voorbehoud van herstel van gebreken, of weigerde. [gedaagde 1] heeft ter comparitie gesteld dat [eiseres] op 3 november 2017 in de woning aanwezig was en mondeling akkoord is gegaan met het verrichte werk. [eiseres] heeft betwist dat zij op 3 november 2017 in de woning aanwezig was en mondeling akkoord is gegaan met het werk. [gedaagde 1] heeft zijn standpunt bij akte na comparitie niet langer gehandhaafd, zodat hieraan wordt voorbij gegaan.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan evenwel uit de ingebruikname van de woning, bezien in het licht van de WhatsAppberichten van [eiseres] , waarin gebreken worden benoemd en waarin betaling in het vooruitzicht wordt gesteld na het treffen van een regeling voor de genoemde gebreken, redelijkerwijs worden geconcludeerd dat [eiser 1] het door [gedaagde 1] verrichte werk heeft geaccepteerd, met uitzondering van de in het WhatsAppbericht van 13 november 2017 genoemde gebreken. Dit brengt mee dat het werk per 13 november 2017, de datum waarop [eiser 1] per WhatsApp zijn reactie op het werk aan [gedaagde 1] heeft laten weten, als opgeleverd moet worden beschouwd. Het feit dat geen opleveringsrapport is opgemaakt, zoals [eiser 1] heeft betoogd, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de wettelijke regeling dit niet vereist.
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde 1] op de voet van artikel 7:758 lid 3 BW is ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die [eiser 1] op het tijdstip van de oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken en waarvoor [eiser 1] geen voorbehoud heeft gemaakt.
4.8.
Onder verwijzing naar het rapport van [bedrijf 2] heeft [eiser 1] vergoeding van herstelkosten van gebreken gevorderd. [eiser 1] heeft gesteld dat het oordeel van [bedrijf 2] bindend is, omdat het inschakelen van een bouwkundig adviesbureau is gebeurd in overleg met en goedvinden van de toenmalige gemachtigde van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] heeft betwist dat [bedrijf 2] is ingeschakeld in overleg met en met goedvinden van zijn toenmalige gemachtigde en hij heeft betwist dat sprake is van een bindend advies. Het standpunt van [eiser 1] vindt geen steun in het ARAG-aanvraagformulier waar hij naar verwijst, noch in het rapport van [bedrijf 2] . In dat rapport staat immers uitsluitend [eiser 1] als opdrachtgever vermeld. Dat betekent dat de stelling van [eiser 1] dat het oordeel van [bedrijf 2] bindend is en dat [bedrijf 2] is ingeschakeld met goedvinden van de toenmalige gemachtigde van [gedaagde 1] als onvoldoende gemotiveerd wordt verworpen. Dat neemt niet weg dat het op verzoek van [eiser 1] opgestelde rapport van [bedrijf 2] in beginsel tot bewijs kan dienen. Naar vaste rechtspraak is immers de waarde die aan de inhoud van een deskundigenrapport kan worden toegekend ter discretie van de feitenrechter. [gedaagde 1] heeft nog gesteld dat hij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van het rapport. Ter zitting heeft [gedaagde 1] echter toegegeven dat zijn aanvankelijke verweer, dat hij niet op de hoogte was van het onderzoek omdat een verkeerd e-mailadres is gebruikt, onjuist is. Dat de e-mailberichten waarin hij voor het onderzoek werd uitgenodigd, naar [gedaagde 1] vermoedt, in zijn spambox terecht zijn gekomen, komt voor zijn rekening en risico.
4.9.
De kantonrechter zal de verschillende gestelde gebreken c.q. kostenposten in volgorde van het rapport [bedrijf 2] (blz. 12) hieronder separaat bespreken. Per gesteld gebrek zal, voor zover nodig, worden beoordeeld of [eiser 1] dit gebrek op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Voor zover [eiser 1] het gebrek niet redelijkerwijs had behoeven te ontdekken, zal vervolgens per gesteld gebrek worden beoordeeld of sprake is van een tekortkoming waarvoor [gedaagde 1] aansprakelijk is.
Stukadoorswerk (rapport [bedrijf 2] nr. 1, 3 en 8)
4.10.
[eiser 1] maakt aanspraak op herstelkosten in verband met gestelde onregelmatigheden van het stukadoorswerk van wanden en plafonds. [gedaagde 1] heeft betwist dat sprake is van gebreken aan het stucwerk. Voor zover er al sprake is van een gebrek, heeft [eiser 1] dit naar hij stelt bij de oplevering niet gemeld.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat, voor zover het stukadoorswerk van de wanden en plafonds onregelmatigheden vertoont, [eiser 1] dit gebrek op het tijdstip van oplevering (aanvaarding) redelijkerwijs had moeten ontdekken. [eiser 1] heeft immers naar hij stelt al tijdens het werk over het stucwerk geklaagd. [eiser 1] heeft betoogd dat hij erop vertrouwde dat de oneffenheden door het (in eigen beheer) spuiten van het stucwerk zouden worden weggewerkt, omdat [gedaagde 1] dat volgens [eiser 1] had verklaard. [gedaagde 1] heeft ter comparitie echter betwist dat hij heeft verklaard dat oneffenheden door spuitwerk zouden verdwijnen. Nu gesteld noch gebleken is dat [eiser 1] ten tijde van de aanvaarding op 13 november 2017 een voorbehoud heeft gemaakt voor het stucwerk is [gedaagde 1] voor dit gestelde gebrek ontslagen van aansprakelijkheid.
Schilderwerk traphekje tweede verdieping (rapport [bedrijf 2] nr. 2)
4.12.
[eiser 1] maakt aanspraak op herstelkosten in verband met het ontbreken van een grondverflaag op het traphekje van de tweede verdieping. [gedaagde 1] heeft onder verwijzing naar de offerte onweersproken betoogd dat schilderwerk niet is overeengekomen.
4.13.
Van een tekortkoming van [gedaagde 1] is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake, nog daargelaten dat [eiser 1] het vermeende gebrek ten tijde van de aanvaarding redelijkerwijs had moeten ontdekken, aangezien het ontbreken van een grondverflaag op het traphekje duidelijk zichtbaar is.
Plaatsen nieuw traphekje eerste verdieping (rapport [bedrijf 2] nr. 4)
4.14.
[eiser 1] maakt onder verwijzing naar het rapport van [bedrijf 2] aanspraak op betaling van een bedrag van € 287,50 exclusief btw (€ 347,87 inclusief btw) conform de offerte van 26 augustus 2017. [eiser 1] stelt daartoe dat [gedaagde 1] het geoffreerde traphekje op de eerste verdieping niet heeft aangebracht, dat sprake is van minderwerk en dat ten onrechte geen creditering heeft plaatsgevonden. Bij akte heeft [eiser 1] zijn eis ten aanzien van het traphekje vermeerderd met een bedrag van € 500,-. [eiser 1] maakt met een beroep op de redelijkheid en billijkheid aanspraak op een
“extra”bedrag van € 500,- wegens het ontbreken van een specificatie van de zijde van [gedaagde 1] .
4.15.
Voorop wordt gesteld dat [eiser 1] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat [gedaagde 1] uit hoofde van minderwerk bedragen aan [eiser 1] dient te betalen. Vaststaat dat niet de volledige overeengekomen aanneemsom aan [gedaagde 1] is betaald. De te beantwoorden vraag dient dan ook te zijn of [eiser 1] gerechtigd is tot het inhouden van bedragen aan minderwerk op de overeengekomen aanneemsom.
4.16.
Niet is in geschil dat partijen het maken en plaatsen van een traphekje op de eerste verdieping zijn overeengekomen voor een bedrag van € 287,50,- exclusief btw (€ 347,87 inclusief btw) en dat [gedaagde 1] dat traphekje niet heeft geplaatst. Volgens [gedaagde 1] heeft hij de onderdelen van het geoffreerde traphekje op maat gemaakt en in de schuur van [eiser 1] achtergelaten, omdat [eiser 1] in afwijking van hetgeen was overeengekomen een ander ontwerp wilde en partijen niet tot overeenstemming kwamen over de prijs van het nieuwe ontwerp. Daarnaast heeft [gedaagde 1] betoogd dat met de montage van het traphekje hooguit nog 20 minuten zouden zijn gemoeid tegen een uurloon van € 35,-.
4.17.
Het is aan [eiser 1] , op wie de stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van het minderwerk rust, om na de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] de omvang van het minderwerk te onderbouwen. [eiser 1] heeft nagelaten de door hem gestelde bedragen te onderbouwen. Niet valt in te zien dat het volledige geoffreerde bedrag van € 287,50 exclusief btw als minderwerk heeft te gelden, nu niet is betwist dat de door [gedaagde 1] op maat gemaakte onderdelen van het traphekje zijn achtergelaten in de schuur van [eiser 1] en alleen nog maar gemonteerd behoeven te worden. Het gestelde en in het geheel niet onderbouwde
“extra”bedrag van € 500,- acht de kantonrechter al helemaal een slag in de lucht. Aldus heeft [eiser 1] niet aan zijn stelplicht voldaan en wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.18.
[gedaagde 1] heeft besparingen tot een bedrag van omgerekend € 11,67 (1/3e deel van € 35,-) erkend. Dit leidt tot de conclusie dat [eiser 1] ter zake van het niet geplaatste traphekje gerechtigd is tot het inhouden van een bedrag van € 11,67 aan minderwerk op de overeengekomen aanneemsom.
Stootborden (rapport [bedrijf 2] nr. 5)
4.19.
[eiser 1] maakt aanspraak op herstelkosten in verband met de vervanging van stootborden. [bedrijf 2] heeft gerapporteerd dat de door [gedaagde 1] op de trap aangebrachte stootborden niet goed zijn geschuurd, waardoor een ruwe/onregelmatige zijde zichtbaar is en de stootborden op diverse plaatsen niet goed aansluiten op de traptreden. [gedaagde 1] heeft betoogd dat hij niet verantwoordelijk was voor het afkitten, schuren en schilderen van de stootborden.
4.20.
Voor zover er al sprake is van een gebrek bij het aanbrengen van stootborden, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser 1] dit op 13 november 2017 redelijkerwijs had behoren te ontdekken. De aansluiting van de stootborden op de traptreden is blijkens foto 07 in het rapport van [bedrijf 2] immers duidelijk zichtbaar. [gedaagde 1] is voor dit gestelde gebrek ontslagen van aansprakelijkheid.
Binnendeuren (rapport [bedrijf 2] nr. 6)
4.21.
[eiser 1] maakt aanspraak op herstelkosten ten bedrage van € 3.185,- in verband met de vervanging van binnendeuren. [bedrijf 2] heeft gerapporteerd dat de deuren tijdens de verbouwperiode vochtig zijn geworden, waardoor de toplaag is uitgezet. Omdat de uitzetting altijd zichtbaar blijft, moeten de deuren volgens [bedrijf 2] worden vervangen. [gedaagde 1] heeft betwist dat de deuren tijdens de verbouwing vochtschade hebben opgelopen. Subsidiair heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat de door de deskundige geraamde herstelkosten te hoog zijn.
4.22.
[eiser 1] heeft ter comparitie betoogd dat hij ervan uitging dat de vochtschade aan de deuren door schuren en verven verholpen kon worden, omdat [gedaagde 1] hem dat (tijdens de verbouwing) had voorgespiegeld. Dit leidt tot het oordeel dat, voor zover de deuren vochtschade vertonen, dit gebrek ten tijde van de aanvaarding zichtbaar was. Nu gesteld noch gebleken is dat [eiser 1] ten aanzien van de deuren een voorbehoud heeft gemaakt, is [gedaagde 1] voor dit gestelde gebrek ontslagen van aansprakelijkheid.
Wand (rapport [bedrijf 2] nr. 7)
4.23.
[eiser 1] maakt aanspraak op herstelkosten in verband met de vervanging van een wand op de begane grond. [bedrijf 2] heeft gerapporteerd dat de nieuw gemetselde wand niet in lijn met de reeds bestaande wand is geplaatst. Volgens [gedaagde 1] is sprake van een zichtbaar gebrek waarover bij de oplevering niet is geklaagd.
4.24.
[eiser 1] heeft ter zitting toegegeven dat het hem reeds tijdens de verbouwing was opgevallen dat de muur scheef stond. Gesteld noch gebleken is dat [eiser 1] ten tijde van de aanvaarding een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de scheefstaande wand, zodat [gedaagde 1] ook voor dit gebrek ontslagen is van aansprakelijkheid.
Creditering restant factuur [bedrijf 1] (rapport [bedrijf 2] nr. 9)
4.25.
[eiser 1] maakt aanspraak op creditering van een restantbedrag van € 722,- exclusief btw (€ 934,12 inclusief btw) van de factuur d.d. 8 december 2017 van [bedrijf 1] . [eiser 1] stelt dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde 1] de door een derde te maken kosten in verband met (herstel)tegelwerkzaamheden in de toiletruimtes op de begane grond en de eerste verdieping zou crediteren. De firma [bedrijf 1] heeft het (herstel)tegelwerk verricht. De daadwerkelijke kosten bedroegen € 1.514,92. [gedaagde 1] heeft een bedrag van € 580,80 gecrediteerd, zodat een bedrag van € 934,12 te weinig is gecrediteerd, aldus [eiser 1]
4.26.
[gedaagde 1] heeft betwist dat partijen overeengekomen zijn dat hij de door een derde te maken kosten zou vergoeden. Volgens [gedaagde 1] zijn partijen een verlaging van de aanneemsom overeengekomen door middel van een creditering met het arbeidsloon van twee dagen en had die creditering alleen betrekking op het tegelwerk van de wc op de begane grond. Eerst na oplevering, en derhalve te laat, heeft [eiser 1] geklaagd over het tegelwerk van de wc op de eerste verdieping. [gedaagde 1] verkeert ten aanzien van de gestelde gebreken aan het tegelwerk van de wc op de eerste verdieping niet in verzuim, zodat [eiser 1] niet gerechtigd is de herstelkosten daarvan op hem te verhalen. Daarnaast betwist [gedaagde 1] de juistheid van de factuur van Baars. [gedaagde 1] acht de factuur niet gespecificeerd en disproportioneel.
4.27.
Partijen verschillen van mening over de aard en de omvang van de overeengekomen creditering. Met betrekking tot het verweer van [gedaagde 1] dat de overeengekomen creditering alleen betrekking had op het tegelwerk van de wc op de begane grond wordt als volgt overwogen. [eiser 1] heeft onweersproken betoogd dat het tegelwerk van de wc op de eerste verdieping ondeugdelijk was, dat met het tegelwerk van de wc op de begane grond nog geen aanvang was gemaakt en dat partijen juist vanwege de familierelatie expliciet zijn overeengekomen dat [gedaagde 1] het tegelwerk in de toiletruimtes niet zou afmaken en geen herstelwerkzaamheden zou verrichten. [gedaagde 1] heeft ter comparitie desgevraagd bevestigd dat hij ermee akkoord was dat een derde het (herstel)tegelwerk van de toiletruimtes zou verrichten. Dit leidt tot de conclusie dat partijen niet alleen een creditering in verband met (herstel)werkzaamheden ten aanzien van het tegelwerk van de wc op de begane grond hebben beoogd, maar ook een creditering in verband met herstelwerkzaamheden van het tegelwerk van de wc op de eerste verdieping.
4.28.
Niet staat vast dat partijen overeengekomen zijn dat [gedaagde 1] de door een derde te maken kosten aan [eiser 1] zou vergoeden, nu [gedaagde 1] dat heeft betwist. Dit laat onverlet dat uit de stellingen van [gedaagde 1] voortvloeit dat de volgens hem overeengekomen creditering met het arbeidsloon van twee werkdagen slechts betrekking had op het tegelwerk van de wc op de begane grond. Gelet op hetgeen hierboven onder 4.26 is overwogen heeft [eiser 1] derhalve nog recht op een creditering in verband met herstelwerkzaamheden aan het tegelwerk van de wc op de eerste verdieping. Volgens [eiser 1] heeft de firma [bedrijf 1] overeenkomstig haar factuur 29 uur besteed aan (herstel)werkzaamheden aan het tegelwerk van de beide toiletruimtes. Uitgaande van een creditering van 16 uur voor het tegelwerk van de wc op de begane grond resteert 13 uur voor het tegelwerk van de wc op de eerste verdieping. [eiser 1] heeft onweersproken gesteld dat ter besparing van kosten het tegelwerk niet is verwijderd, maar dat er overheen is getegeld. Voorts is onweersproken gesteld dat de wanden opnieuw zijn geëgaliseerd, dat er voegwerkzaamheden hebben plaatsgevonden met betrekking tot het tegelwerk, dat een en ander is afgekit en dat de bovenkant van de wanden en het plafond is voorzien van een nieuwe sauslaag. Ook is het fonteintje aangebracht en afgewerkt. De kantonrechter acht een tijdsbesteding van 13 uur voor die werkzaamheden niet disproportioneel. Een en ander leidt tot de conclusie dat [eiser 1] recht heeft op een extra creditering ter grootte van het restantbedrag van de factuur van [bedrijf 1] , zodat [eiser 1] gerechtigd is een bedrag van € 934,12 inclusief btw op de aanneemsom in te houden.
Elektra buiteninstallatie (rapport [bedrijf 2] nr. 10)
4.29.
[bedrijf 2] heeft gerapporteerd dat de buiteninstallatie weer voorzien dient te worden van spanning. Volgens [bedrijf 2] is er na de voorbereidende werkzaamheden om de inrichting van de meterkast te vervangen geen spanning meer op de buiteninstallatie.
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat hij in overleg met [eiser 1] de buitenelektra heeft afgesloten, omdat deze in zeer slechte staat verkeerde. Ter vervanging heeft hij een nieuwe leiding aangelegd, die eenvoudig door [eiser 1] kan worden aangesloten op de buitenelektra. [eiser 1] heeft hier tegenin gebracht dat [gedaagde 1] de nieuwe leiding niet op de juiste wijze heeft aangelegd.
4.30.
Voor zover er al sprake is van een gebrek ten aanzien van de elektra van de buiteninstallatie, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser 1] dit op 13 november 2017 redelijkerwijs had behoren te ontdekken. [eiser 1] heeft immers betoogd dat [gedaagde 1] hem had meegedeeld een elektraleiding te hebben afgesloten. Nu [eiser 1] ermee bekend was dat [gedaagde 1] een elektraleiding had afgesloten en hij bovendien van mening was dat de nieuwe leiding niet goed was aangelegd, had [eiser 1] bij de aanvaarding op 13 november 2017 een voorbehoud dienen te maken. Gesteld noch gebleken is dat [eiser 1] dat heeft gedaan, zodat [gedaagde 1] voor dit gestelde gebrek ontslagen is van aansprakelijkheid.
Schilderwerk (spuitwerk) wanden/plafonds (rapport [bedrijf 2] nr. 11)
4.31.
[eiser 1] maakt aanspraak op de kosten van het opnieuw afwerken van de gerepareerde stuclaag. [eiser 1] heeft de aansprakelijkheid voor die kosten betwist.
4.32.
Nu onder r.o. 4.11 reeds is geoordeeld dat [gedaagde 1] ontslagen is van aansprakelijkheid voor de gestelde gebreken aan het stucwerk, kan van aansprakelijkheid van [gedaagde 1] voor het opnieuw afwerken van de gerepareerde stuclaag geen sprake zijn.
Tijdelijke huisvesting (rapport [bedrijf 2] nr. 12)
4.33.
[eiser 1] maakt aanspraak op kosten in verband met tijdelijke huisvesting op de grond dat de woning gedurende vijf dagen niet bewoonbaar is tijdens de herstelwerkzaamheden. [gedaagde 1] heeft de verschuldigdheid van die kosten betwist.
4.34.
Nu uit hetgeen hierboven is geoordeeld volgt dat de gevorderde kosten van nog uit te voeren herstelwerkzaamheden worden afgewezen, bestaat voor toewijzing van dit deel van de vordering geen grond.
Tijdelijke voorzieningen / opslag meubilair (rapport [bedrijf 2] nr. 13)
4.35.
De deelvordering tijdelijke voorzieningen en opslag meubilair, welke post volgens [eiser 1] eveneens verband houdt met nog uit te voeren herstelwerkzaamheden, treft hetzelfde lot als de post tijdelijke huisvesting.
Slotsom
4.36.
De slotsom ten aanzien van de gevorderde hoofdsom is dat een bedrag van € 11,67 aan minderwerk op de overeengekomen aanneemsom in mindering strekt. Daarnaast moet [gedaagde 1] een bedrag van € 934,12 inclusief btw aan [eiser 1] voldoen in verband met onvoldoende creditering.
Nevenvorderingen
4.37.
De gevorderde kosten voor het rapport [bedrijf 2] worden afgewezen. In het betreffende rapport is tot onjuiste conclusies gekomen over door [gedaagde 1] verschuldigde bedragen. Om die reden kan niet worden gezegd dat de betreffende kosten voor het laten opstellen van dit rapport in redelijkheid zijn gemaakt.
4.38.
Voor toewijzing van de gevorderde daadwerkelijke herstelkosten bestaat gelet op hetgeen hierboven (onder r.o. 4.10 - 4.32) is overwogen geen grond.
4.39.
Op de overige nevenvorderingen zal na de beoordeling in reconventie worden teruggekomen.
in reconventie
4.40.
[eiser 2] vordert in reconventie in hoofdsom hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van een bedrag van € 5.917,42 aan restantaanneemsom.
4.41.
[gedaagde 2] heeft betoogd dat hij de resterende aanneemsom niet verschuldigd is, omdat er niet is opgeleverd. Indien [gedaagde 2] gehouden is de resterende aanneemsom aan [eiser 2] te voldoen, beroept [gedaagde 2] zich op verrekening met hetgeen hij in conventie vordert.
Het verweer dat er niet is opgeleverd wordt verworpen, nu in conventie is geoordeeld dat het werk per 13 november 2017 als aanvaard – onder voorbehoud van de in het WhatsAppbericht van die datum gemelde gebreken – en als opgeleverd moet worden beschouwd. [eiser 2] was dan ook gerechtigd om de laatste termijn van de aanneemsom in rekening te brengen, zij het dat [gedaagde 2] een beroep op verrekening toekomt voor terechte minderwerkposten, alsmede voor terechte en niet herstelde gebreken waarvoor een voorbehoud is gemaakt. In beginsel is [gedaagde 2] dan ook gehouden de slotfactuur te betalen, behoudens voor zover het door [gedaagde 2] gedane beroep op verrekening met zijn tegenvordering doel treft.
4.42.
In conventie is geoordeeld dat een bedrag van € 11,67 aan minderwerk op de resterende aanneemsom in mindering strekt. Voorts is geoordeeld dat [eiser 2] nog een bedrag van € 934,12 inclusief btw aan [gedaagde 2] dient te crediteren. Dat betekent dat het beroep op verrekening in zoverre slaagt dat op de resterende aanneemsom van € 5.917,42 een totaalbedrag van € 945,79 in mindering strekt. Aan restantaanneemsom is dan ook een bedrag van € 4.971,63 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag zoals gevorderd. Het verweer dat [gedaagde 2] geen wettelijke rente is verschuldigd omdat de vordering van [eiser 2] na verrekening geheel teniet is gegaan gaat immers niet op.
4.43.
[gedaagde 2] heeft nog aangevoerd dat [eiser 2] bij monde van diens partner heeft afgezien van de restantaanneemsom. Dit verweer kan [gedaagde 2] niet baten. Ter comparitie is niet weersproken dat het een – door [gedaagde 2] niet geaccepteerd – aanbod namens [eiser 2] betrof om het geschil in der minne tegen finale kwijting te regelen.
4.44.
[eiser 2] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De namens [eiser 2] verstuurde aanmaning voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. Dit betekent dat een bedrag zal worden toegewezen van € 622,16.
4.45.
[gedaagde 2] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld (2 punten x factor 0,5 x tarief € 250,-).
in conventie
4.46.
Nu in reconventie het beroep op verrekening met het bedrag van € 945,79 is gehonoreerd, is er geen ruimte meer voor veroordeling van [eiser 2] tot betaling van dat bedrag in conventie.
4.47.
Voor toewijzing van de in conventie over de hoofdsom gevorderde wettelijke rente is geen plaats. De vorderingen van [gedaagde 2] tot betaling van vervangende schadevergoeding zijn afgewezen en gesteld noch gebleken is dat sprake is van onverschuldigd door [gedaagde 2] betaalde bedragen waarover [eiser 2] wettelijke rente verschuldigd is.
4.48.
De in conventie gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 941,76 worden afgewezen. Uit hetgeen in het voorgaande is overwogen volgt dat [gedaagde 2] in het buitengerechtelijke traject aanspraak heeft gemaakt op een veel te hoog bedrag aan hoofdsom. De buitengerechtelijke kosten zijn daarom niet in redelijkheid gemaakt.
4.49.
[gedaagde 2] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld (2,5 punten x tarief € 300,-).

5.De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie en in reconventie
veroordeelt [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de één betalend de ander zal zijn bevrijd, aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 5.593,79, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 4.971,63 vanaf 17 maart 2018 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 2] vastgesteld op € 1.000,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.