In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen eisers, [eiseres] en [eiser 1], en gedaagde, [gedaagde 1], over de oplevering van werkzaamheden die door [gedaagde 1] zijn uitgevoerd in het kader van een aannemingsovereenkomst. De partijen hebben op basis van een offerte van [gedaagde 1] een overeenkomst gesloten voor een aanneemsom van € 32.491,15, inclusief btw, voor diverse werkzaamheden aan de woning van [eiser 1]. De werkzaamheden zijn op 3 november 2017 afgerond, maar [eiser 1] heeft klachten geuit over de kwaliteit van het geleverde werk, waaronder tegelwerk en stucwerk. Na een bouwkundige controle door [bedrijf 2] zijn er 13 gebreken vastgesteld, met herstelkosten van € 16.676,30. [eiser 1] vordert schadevergoeding en betaling van de herstelkosten, terwijl [gedaagde 1] zich beroept op de oplevering van het werk en stelt dat [eiser 1] niet tijdig heeft geklaagd over gebreken. De kantonrechter oordeelt dat het werk op 13 november 2017 als opgeleverd moet worden beschouwd, en dat [gedaagde 1] ontslagen is van aansprakelijkheid voor gebreken die [eiser 1] op dat moment redelijkerwijs had moeten ontdekken. De vorderingen van [eiser 1] worden gedeeltelijk toegewezen, met een creditering van € 934,12 voor onvoldoende creditering en een bedrag van € 11,67 voor minderwerk. In reconventie wordt [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 5.593,79 aan [eiser 2], vermeerderd met wettelijke rente.