ECLI:NL:RBROT:2019:4248

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
10/741347-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling met schadevergoeding

In de zaak voor de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 8 mei 2019, is de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling van de aangeefster op 17 juli 2017. De rechtbank oordeelde dat uit het geven van een duw onder de omstandigheden niet kon worden afgeleid dat de verdachte opzet had om de aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor twee andere mishandelingen, gepleegd op dezelfde datum en op 26 december 2016, waarbij hij zijn levensgezel heeft mishandeld. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, en legde een gevangenisstraf van 44 dagen op, met aftrek van voorarrest.

De rechtbank heeft ook een immateriële schadevergoeding van € 450,- toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandelingen schade had geleden. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding, inclusief wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij terecht was en dat er een causaal verband was tussen de bewezen verklaarde feiten en de geleden schade.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn recidive op het gebied van geweldsfeiten. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd, wat meegewogen werd in de beslissing om een gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, die tot op heden op nihil zijn begroot.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/741347-17
Datum uitspraak: 8 mei 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] (Zaïre) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2019.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op 17 juli 2017 heeft gepoogd de aangeefster zwaar te mishandelen. Daarnaast is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij - eveneens op 17 juli 2017 - de aangeefster en haar vriendin [naam vriendin aangeefster] heeft mishandeld. Daarnaast is een mishandeling van de aangeefster op 26 december 2016 ten laste gelegd. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Westerhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 dagen met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

Vrijspraak feit 1
Standpunten
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte de aangeefster opzettelijk tegen een deur heeft geduwd die bijna volledig uit glazen ruitjes bestaat en dat hij daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is primair aangevoerd dat de verdachte de aangeefster niet heeft geduwd, maar dat de aangeefster zelf door een ruit van de deur heeft geslagen. Subsidiair is aangevoerd dat een enkele duw niet de aanmerkelijke kans oplevert dat een ruit breekt en dat bovendien niet blijkt dat de verdachte die kans heeft aanvaard.
Beoordeling
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar tegen de keukendeur heeft geduwd en dat zij als gevolg daarvan met haar arm door een ruitje in die deur is gevallen. Uit de medische verklaring blijkt dat zij hierdoor drie oppervlakkige snijverwondingen op haar rechteronderarm heeft opgelopen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door de aangeefster geschetste gang van zaken. Dit leidt echter niet tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat uit het geven van een duw onder deze omstandigheden niet kan worden afgeleid dat de verdachte het opzet heeft gehad de aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 2 en 3
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 17 juli 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (met de vuist)
op/tegen het gezicht en/of het lichaam te slaan/stompen
en
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans éénmaal in/op/tegen het
gezicht te slaan en (met kracht) tegen het lichaam te duwen;
3.
hij op 26 december 2016 te Delft
zijn levensgezel, [naam slachtoffer 1] ,
heeft mishandeld door meermalen in het gezicht en
op het lichaam te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 2:
mishandeling, meermalen gepleegd
Feit 3:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn vriendin mishandeld door meermalen met zijn vuist in haar gezicht en op haar lichaam te slaan. Later, toen de relatie inmiddels verbroken was, heeft hij haar nogmaals mishandeld en heeft hij ook een vriendin van haar, aangeefster [naam vriendin aangeefster] , zonder enige aanleiding in haar gezicht geslagen. Beide slachtoffers hebben hierdoor pijn ondervonden, letsel opgelopen en angstige momenten beleefd. Uit de slachtofferverklaring van [naam vriendin aangeefster] blijkt dat zij bijna twee jaar na het incident nog steeds last heeft van de psychische gevolgen van de mishandeling.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 juni 2018. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte slechts zeer beperkte medewerking heeft verleend aan de totstandkoming van het rapport en dat hij geen motivatie heeft om met de reclassering samen te werken. Daarom worden geen bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte op het gebied van geweldsfeiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in – min of meer - soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 450,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering inclusief wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen omdat er een onvoldoende duidelijk causaal verband is tussen het strafbare feit en de gestelde schade.
Beoordeling
Op basis van de door de benadeelde partij schriftelijk en mondeling gegeven onderbouwing is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 450,-, zodat de gehele vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 juli 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil,
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 450,-vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 44 (vierenveertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen een bedrag van
€ 450,- (zegge: vierhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 450,- (hoofdsom,
zegge: vierhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 450,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
9 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. A.A. Kalk en L.R. Prins, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 mei 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam slachtoffer 1] op/tegen het lichaam heeft geduwd ten gevolge waarvan zij met
haar arm(en) door/tegen een raam terecht is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (met de vuist)
op/tegen het gezicht en/of het lichaam te slaan/stompen
en/of
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans éénmaal in/op/tegen het
gezicht te slaan en/of (met kracht) tegen het lichaam te duwen;
3.
hij op of omstreeks 26 december 2016 te Delft
zijn levensgezel, [naam slachtoffer 1] ,
heeft mishandeld door meermalen, althans éénmaal in/op/tegen het gezicht en/of
op/tegen het lichaam te slaan/stompen.