In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2019 een voorlopige machtiging verleend voor de opname van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokkene is al jaren bekend met een bipolaire stoornis en vertoont daarnaast een forse persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Tijdens de zitting werd door de behandelend psychiater verklaard dat er geen actieve periode van de bipolaire stoornis was vastgesteld, maar dat de persoonlijkheidsstoornis wel degelijk gevaarlijk gedrag veroorzaakte. De rechtbank oordeelde dat de gevaarsrisico's groot zijn en dat er geen alternatieven zijn om het gevaar af te wenden, aangezien een vrijwillig verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis niet haalbaar is.
De procedure begon met een verzoekschrift van de officier van justitie, ingediend op 17 december 2018. Tijdens de zitting op 10 januari 2019 waren verschillende deskundigen aanwezig, waaronder psychiater S. Weeda en officier van justitie J.F.C. Janssen. De rechtbank overwoog dat de Wet Bopz ook van toepassing kan zijn op persoonlijkheidsstoornissen, mits er sprake is van ernstige problematiek die gevaar veroorzaakt. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene niet bereid was om vrijwillig in behandeling te gaan en dat het gevaar niet kon worden afgewend zonder gedwongen opname.
De rechtbank verleende de voorlopige machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis tot en met 10 juli 2019, onder de voorwaarde dat de voorlopige hechtenis werd geschorst. Deze beslissing werd mondeling gegeven door rechter M.L. Sandberg-Crommelin en schriftelijk uitgewerkt op 16 januari 2019.