ECLI:NL:RBROT:2019:4059

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
10/690105-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf voor openlijke geweldpleging met afwijzing beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging. De verdachte heeft samen met een medeverdachte op 16 maart 2017 in Rotterdam openlijk geweld gepleegd tegen een slachtoffer in de portiek van een flatgebouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geweldshandelingen zichtbaar waren voor derden, wat het bestanddeel 'openlijk' van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht vervult. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat zijn broer in een conflict was verwikkeld. De rechtbank verwierp dit beroep op noodweer, omdat de reactie van de verdachte niet in verhouding stond tot de aanranding van zijn broer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen en legde een taakstraf van 150 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het geweld. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in de strafmaat zijn meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690105-17
Datum uitspraak: 7 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een werkstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis met aftrek van voorarrest, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het geweld dat is gebruikt tegen aangever [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ) heeft plaatsgevonden in de portiek. Een portiek van woningen is niet te bestempelen als een voor het publiek toegankelijke ruimte; alleen bewoners of bezoekers die door die bewoners zijn uitgenodigd kunnen het portiek betreden. Uit het dossier blijkt voorts niet of de portiekdeur open stond of dicht was. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van openlijk geweld op of aan de openbare weg. De verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van het in vereniging openlijk geweld plegen als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) dient te worden bewezen dat de gepleegde geweldshandelingen 'openlijk', dat wil zeggen op of aan de openbare weg, dan wel op een voor het publiek toegankelijke plaats hebben plaatsgevonden. Het bestanddeel openlijk moet echter ruim worden opgevat; het gaat om geweldpleging die voor derden zichtbaar had kunnen zijn.
Op basis van verklaringen in het dossier kan worden vastgesteld dat de geweldshandelingen zich inderdaad in het portiek hebben afgespeeld. Uit het dossier blijkt echter ook dat de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] zich op de openbare weg buiten het portiek bevonden en dat zij hebben gezien dat de aangever [naam slachtoffer] werd geslagen en geschopt. Zij hadden dus vrij zicht op het geweld terwijl dit plaats vond in de portiek. Nu de getuigen de geweldshandelingen hebben gezien vanaf de openbare weg moet de deur van de portiek wel open hebben gestaan. Uit de op zitting besproken afbeelding van Google Streetview blijkt immers dat de deur zeer kleine ramen heeft. Dat de deur van de portiek open moet hebben gestaan tijdens de vechtpartij blijkt overigens ook uit de verklaring van de medeverdachte. Immers, hij heeft verklaart dat [naam slachtoffer] hem door de portiekdeur naar binnen gooide in de hal. Later hebben de verdachte en zijn medeverdachte [naam slachtoffer] naar buiten geduwd en heeft de medeverdachte hem nog een kick gegeven zodat hij naar buiten ging. De medeverdachte heeft daarbij niet verklaard dat hij of de verdachte de deur tijdens deze handelingen nog hebben geopend, zodat het er voor gehouden moet worden dat ook in zijn lezing, de deur open gestaan moet hebben.
Hiermee is komen vast te staan dat het geweld jegens [naam slachtoffer] voor derden zichtbaar was en daarom kan bewezen worden dat de verdachte zich, samen met zijn medeverdachte
[naam medeverdachte] , schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld in de zin van
artikel 141 Sr.
Aan de verdachte is de strafverzwarende omstandigheid ten laste gelegd dat het slachtoffer enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft opgelopen door specifiek de handelingen van de verdachte. Omdat de rechtbank op basis van het dossier echter niet kan vaststellen dat die gebroken neus specifiek door de geweldshandelingen van de verdachte is veroorzaakt, zal de verdachte van die strafverzwarende omstandigheid worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 16 maart 2017 te Rotterdam, aan de openbare weg, de [plaats delict] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen,
- slaan en/of stompen op de neus van die [naam slachtoffer] en
- ( terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag) slaan en schoppen tegen het (boven)1ichaam van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte handelde uit noodweer. Uit de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte blijkt dat zijn broer behoorlijk is aangepakt door [naam slachtoffer] . Dat wordt ondersteund door de verklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 3] . Zij beschrijven dat [naam slachtoffer] de broer van de verdachte beet had en dat zij door de portiekdeur het portiek zijn binnengevallen. De broer van de verdachte heeft verklaard dat hij klem werd gehouden en dat hij geen lucht meer kreeg. De verdachte trof zijn broer in nood aan toen hij de trap af kwam. Het handelen van de verdachte was noodzakelijk om zijn broer te redden.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Uit de inhoud van het strafdossier blijkt dat de broer van de verdachte op straat de confrontatie had opgezocht met [naam getuige 1] . [naam getuige 1] heeft op een gegeven moment om hulp geroepen. [naam slachtoffer] en [naam getuige 3] waren aan het werk in de portieken en stonden op het moment dat [naam getuige 1] om hulp riep bij hun geparkeerde bus. Zij zijn naar [naam getuige 1] en de broer van de verdachte gelopen. De broer van de verdachte liep op dat moment al weg in de richting van het portiek. [naam slachtoffer] liep naar de broer van de verdachte en probeerde hem te bedaren. [naam getuige 3] beschrijft dat [naam slachtoffer] een arm om de broer van de verdachte heen sloeg en dat er vervolgens een schermutseling tussen hen ontstond waarbij [naam slachtoffer] de broer van de verdachte met twee armen stevig beet greep en zij het portiek in zijn gevallen. In het portiek kwam de verdachte naar beneden. Samen met zijn broer heeft hij [naam slachtoffer] geslagen en geschopt. Uit de verklaringen blijkt dat zij [naam slachtoffer] , ook nadat hij op de grond was gevallen, nog hebben geslagen en geschopt.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [naam slachtoffer] de broer van de verdachte kennelijk met een zekere kracht heeft vastgehouden, waarbij [naam getuige 3] [naam slachtoffer] ook probeerde tegen te houden. Die situatie kwam voort uit de omstandigheid dat [naam getuige 1] om hulp had geroepen en waar [naam slachtoffer] op was afgekomen. De verdachte mocht zijn broer verdedigen tegen het vasthouden door [naam slachtoffer] . Echter, de daarop volgende gekozen gedragingen van de verdachte, namelijk het samen met zijn medeverdachte slaan en schoppen van [naam slachtoffer] , zelfs nadat hij op de grond was gevallen, staan in geen enkele verhouding tot de ernst van de aanranding. Er was geen sprake van een situatie die maakte dat de verdachte zich zodanig fysiek mocht afreageren zoals hij heeft gedaan.
De rechtbank weegt in dat oordeel mee dat alleen de verdachte en zijn broer verklaren over de roep van de broer van de verdachte dat hij geen lucht meer kreeg. De overige getuigen hebben niet verklaard over het vasthouden bij de nek en er is later ook geen letsel aan de nek van de broer van de verdachte gezien.
De rechtbank oordeelt dat de situatie die bestond niet zodanig is geweest dat de gedragingen van de verdachte noodzakelijk waren voor de verdediging van zijn broer. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De broer van de verdachte had op straat ruzie gemaakt met een buurvrouw omdat die buurvrouw eerder een meningsverschil met zijn moeder had gehad. Toen de broer van de verdachte naar het portiek van zijn woning liep, werd hij aangesproken op zijn gedrag door een man die daar aan het werk was. De broer van de verdachte richtte vervolgens zijn agressie op deze man. Zij raakten in een worsteling en zijn in het portiek beland. De verdachte heeft zijn woning verlaten en heeft zich in het portiek in het gevecht gemengd. De verdachte en zijn broer hebben de man geslagen en geschopt. Ook toen die man al op de grond was gevallen zijn zij daarmee doorgegaan. De man heeft door het geweld een gebroken neus en gekneusde ribben opgelopen. Zowel de verdachte als zijn broer zijn daarvoor verantwoordelijk. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hij heeft hem daarbij schade en leed toegebracht. Bovendien is de openbare orde verstoord. Dergelijk geweld zorgt doorgaans voor maatschappelijke onrust en algemene gevoelens van onveiligheid.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Antes GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 januari 2019. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in:
De verdachte is goed in beeld bij de reclassering, houdt zich aan zijn afspraken en hij stelt zich coöperatief op. De verdachte heeft de afgelopen periode inzicht gekregen in zijn handelen en zijn gedrag. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag.
De rechtbank heeft acht geslagen op de informatie van de reclassering en heeft daarmee rekening gehouden bij het bepalen van de strafmaat.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
De rechtbank ziet vanwege het tijdsverloop en de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt geen aanleiding om naast een taakstraf ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Anders dan de verdediging heeft verzocht zal de straf niet slechts voorwaardelijk worden opgelegd. Dat doet geen recht aan de ernst van het feit.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.254,50 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.250,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering inclusief toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de toekomstige schade: het eigen risico voor het jaar 2018.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering omdat er vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring wegens eigen schuld van de benadeelde partij, de vordering zou bij de civiele rechter moeten worden aangebracht. Meer subsidiair heeft de verdediging geconcludeerd tot afwijzing van de posten die zien op het eigen risico over het jaar 2018 en de studiekosten. De post immateriële schade dient te worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht zal de vordering deels worden toegewezen.
De posten kledingschade (€ 60,-) en mobiliteitsschade (€ 45,90) zijn door de verdediging niet weersproken zodat de vordering ten aanzien van die posten zal worden toegewezen.
De post medische kosten (€ 790,90) is opgebouwd uit kosten voor pijnmedicatie (€15,15), het eigen risico van de zorgverzekering in 2017 (€ 390,75) en het verwachte eigen risico van de zorgverzekering in 2018 (€ 385,-). De kosten voor de pijnmedicatie en het eigen risico van de zorgverzekering in 2017 zullen worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat het verplichte eigen risico in 2017 € 385,- bedroeg. Het restant van die post (€ 5,75) betreft blijkens productie 6 kosten die niet vergoed zijn en voorts ook geen rechtstreeks verband houden met het bewezen verklaarde strafbare feit. De benadeelde partij zal voor dat deel van de vordering (€ 5,75) niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van het eigen risico van de zorgverzekering in 2018 geldt dat de bewijsstukken ter onderbouwing ontbreken. De benadeelde partij zal ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze delen van de vordering kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de studiekosten
(€ 357,70) is gemotiveerd betwist door de verdediging. Behandeling daarvan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal ten aanzien van die post niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit eveneens rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de uitspraak waar aansluiting bij wordt gezocht ziet op andere omstandigheden.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 maart 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.256,05
(€ 506,05 materieel en € 750,- immaterieel), vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
140 (honderdveertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
70 (zeventig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 1.256,05 (zegge: duizend tweehonderd zesenvijftig euro en vijf eurocent), bestaande uit € 506,05 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 1.256,05(hoofdsom,
zegge: duizend tweehonderd zesenvijftig euro en vijf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.256,05 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
22 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 maart 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de [plaats delict] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit het. meermalen, althans eenmaal,
- slaan en/of stompen op de neus, althans in het gezicht van die [naam slachtoffer] en/of
- ( terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag ) slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen tegen de borst(kas), althans tegen het (boven)1ichaam van die [naam slachtoffer]
waarbij hij, verdachte,
- heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt, en/of geschopt en welk door hem gepleegd enig lichamelijk letsel (een gebroken neus) voor die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.