ECLI:NL:RBROT:2019:4027

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
10/203781-18 en 10/165886-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en vernieling door verdachte met geslaagd beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die onder andere wordt beschuldigd van het slaan en bespuwen van beveiligers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 oktober 2018 in Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan en hem te beledigen door naar hem te spugen. Daarnaast heeft de verdachte [naam slachtoffer 2] mishandeld door hem bij de nek vast te pakken. De rechtbank heeft de verdachte deels vrijgesproken van de beschuldiging van mishandeling van [naam slachtoffer 2] op grond van een geslaagd beroep op noodweerexces. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden door [naam slachtoffer 2] te lang vast te houden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 214 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en opname in een zorginstelling, gezien de psychische problemen van de verdachte. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte voor het bewezen verklaarde feit niet strafbaar werd geacht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/203781-18 en 10/165886-18
Datum uitspraak: 26 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Portugal) op [geboortedatum verdachte] ,
preventief gedetineerd in:
het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de Penitentiaire Inrichting Vught,
raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.E.I. van der Helm heeft gevorderd:
inzake parketnummer 10/203781-18
  • vrijspraak van het onder 3, eerste gedachtestreepje, 4 en 5 ten laste gelegde;
  • niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van het onder 6 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde;
inzake parketnummer 10/165886-18:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
inzake beide parketnummers:
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 214 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de door de reclassering geadviseerde bijzonder voorwaarden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Het openbaar ministerie zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van het ten laste gelegde onder 6 inzake parketnummer 10/203781-18, omdat ditzelfde feit reeds ten laste is gelegd onder parketnummer 10/165886-18.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering inzake parketnummer 10/203781-18
(feiten 3, eerste gedachtestreepje, 4 en 5)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3, eerste gedachtestreepje, 4 en 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering inzake parketnummer 10/165886-18
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend, terwijl zijn raadsvrouw nadien geen vrijspraak heeft bepleit. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.3.
Bewijswaardering inzake parketnummer 10/203781-18 (feiten 1, 2 en 3, tweede gedachtestreepje)
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde onder 1 en 2 niet bewezen kan worden en bepleit daarvoor vrijspraak. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte ontkent dat hij de aangever [naam aangever 1] (hierna: [naam aangever 1] ) heeft mishandeld en naar hem heeft gespuugd. Voor zover er wel speeksel op [naam aangever 1] terecht is gekomen, heeft dat te maken met de overmatige speekselproductie van de verdachte last, waardoor hij met consumptie spreekt. Ten aanzien van het onder 3, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde is betoogd dat sprake was van zelfverdediging en dat de verdachte dus een beroep op noodweer toekomt.
Beoordeling
Feiten 1 en 2
Op grond van de (door de politie uitgekeken en beschreven) camerabeelden in combinatie met de verklaring van [naam aangever 1] staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte [naam aangever 1] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan en heeft beledigd door hem in het gezicht te spugen. De rechtbank verwerpt het standpunt van de verdediging dat de verdachte geen opzet had op het spugen, omdat deze verklaring zijn weerlegging vindt in voormelde bewijsmiddelen.
Feit 3, tweede gedachtestreepje
De rechtbank stelt op grond van de camerabeelden in combinatie met de verklaring van [naam aangever 1] vast dat de verdachte de aangever [naam aangever 2] (hierna: [naam aangever 2] ) bij zijn nek heeft vastgepakt en enige tijd stevig heeft vastgehouden. Dit handelen wordt als mishandeling aangemerkt als het beroep op noodweer niet slaagt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer allereerst de vraag moet worden beantwoord of sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijke dreiging daartoe). Indien hiervan sprake was, moet worden bezien of het noodzakelijk was dat de verdachte zich verdedigde (de zogeheten subsidiariteit) en dat de manier waarop hij zich verdedigde geboden was (de zogeheten proportionaliteit).
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [naam aangever 2] het eerste fysieke contact met de verdachte maakt; hij pakt de verdachte namelijk bij zijn arm. Als de verdachte vervolgens wil weglopen wordt hij door [naam aangever 2] hierin belemmerd en blijft [naam aangever 2] hem vasthouden, terwijl de verdachte op dat moment niet was aangehouden. Op dat moment was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
De verdachte heeft zich geprobeerd te ontdoen uit de greep van [naam aangever 2] . Vervolgens zijn zij op de grond gevallen en is er een worsteling ontstaan. Als zij op de grond liggen, gaat [naam aangever 2] bovenop de verdachte zitten, waarna de verdachte de nek van [naam aangever 2] vastpakt en ook stevig vasthoudt. Op enig moment komt er een derde persoon om de verdachte en [naam aangever 2] uit elkaar te houden. [naam aangever 2] laat de verdachte dan los. Op dat moment is de noodweersituatie voorbij en was er geen noodzaak tot verdedigen meer. De verdachte had [naam aangever 2] op dat moment dus moeten loslaten. De verdachte heeft dit echter niet gedaan, maar is de nek van [naam aangever 2] nog enige tijd stevig blijven vasthouden, zodat [naam aangever 2] niet van hem af kon komen. De verdachte heeft hiermee de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden en daarom slaagt het beroep op noodweer niet.
Conclusie
Gelet op het vorengaande kan het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3, tweede gedachtestreepje, wettig en overtuigend bewezen worden.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde inzake parketnummer 10/203781-18 heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde onder het parketnummer 10/165886-18 heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Inzake parketnummer10/203781-18
1.
hij op 14 oktober 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem
tegen het gezicht te
slaan ;
2.
hij op 14 oktober 2018 te Rotterdam
opzettelijk [naam slachtoffer 1] ,
in zijn tegenwoordigheid,
en in het openbaar, mondeling,
heeft beledigd door naar
het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 1] te spugen waarbij speeksel
in het gezicht en in de mond van voornoemde [naam slachtoffer 1]
terecht is gekomen;
3.
hij op 14 oktober 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door,
toen die [naam slachtoffer 2] bovenop verdachte zat, zijn, verdachtes,
arm om de nek van die [naam slachtoffer 2] te leggen en vervolgens met
zijn, verdachtes, arm de nek van die [naam slachtoffer 2] stevig vast te
houden;
Inzake parketnummer 10/165886-18
hij op 21 augustus 2018 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit,
die,aan GGZ Antes, toebehoorde,
heeft vernield,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen feiten leveren op:
Inzake parketnummer10/203781-18
Feit 1:
mishandeling;
Feit 2:
eenvoudige belediging;
Feit 3, tweede gedachtestreepje:
mishandeling;
Inzake parketnummer 10/165886-18
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Door de verdediging is ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3, tweede gedachtestreepje, bepleit dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. De vraag die in dat verband moet worden beantwoord, is of de hierboven vastgestelde overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging door de verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige, door de aanranding, bij de verdachte veroorzaakte gemoedsbeweging.
De verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de worsteling met [naam aangever 2] in een shocktoestand verkeerde. Uit het (hieronder nog te bespreken) rapport van de psychiater van 21 februari 2019 volgt dat er bij de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde sprake was van ernstige ziekelijke achterdocht en chronische schizofrenie restverschijnselen met cognitieve en emotionele beperkingen. Hierdoor was de verdachte beperkt in zijn vermogen tot oordeel en kritiek, zijn gewetensfuncties en zijn invoelingsvermogen en was hij geneigd tot impulsief agressief reageren.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank aannemelijk dat het overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging door de verdachte – bestaande uit het te lang vasthouden van de nek van [naam aangever 2] – het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedstoestand bij de verdachte, die door de aanranding van [naam aangever 2] werd veroorzaakt. Het beroep op noodweerexcuses slaagt daarom. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3, tweede gedachtestreepje dan ook niet strafbaar en zal de verdachte in zoverre ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door [naam slachtoffer 1] in zijn gezicht te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [naam slachtoffer 1] . Daarnaast heeft de verdachte [naam slachtoffer 1] beledigd door hem in het gezicht te spugen. Naar iemand spugen is bijzonder onsmakelijk en beledigend.
Verder heeft de verdachte een ruit in het pand van GGZ Antes vernield. Dit is een ergerlijk feit, waarmee hij schade heeft veroorzaakt voor Antes.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 maart 2019. Uit het rapport blijkt dat de verdachte behandeling nodig heeft, maar meerdere keren is opgenomen zonder resultaat. Gelet hierop acht de reclassering (langdurige) opname en behandeling binnen een dwingend juridisch kader noodzakelijk. Mogelijk kan er met de voorzieningen binnen een forensisch klinische setting meer bewerkstelligd worden. De reclassering adviseert dan ook bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten meldplicht, opname in een zorginstelling en meewerken aan middelencontrole.
Psychiater dr. B.A. Blansjaar heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 februari 2019. Uit het rapport blijkt dat de verdachte lijdt aan ziekelijke stoornissen van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie, multipele episoden, momenteel gedeeltelijk in remissie. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er sprake van wisselend ernstige ziekelijke achterdocht en chronische schizofrenie restverschijnselen met cognitieve en emotionele beperkingen. Hierdoor is de verdachte beperkt in zijn vermogen tot oordeel en kritiek, zijn gewetensfuncties en zijn invoelingsvermogen en is hij geneigd tot impulsief agressief reageren. Geadviseerd wordt de verdachte het ten laste gelegde, voor zover bewezen, in een sterk verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Voorts wordt geadviseerd bij een deels voorwaardelijke straf in het kader van de bijzonder voorwaarden de verdachte te behandelen in een FPK en van hieruit te resocialiseren naar een instelling voor begeleid of beschermd wonen, met ambulante nazorg door een FPK en onder toezicht van de reclassering.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Bij het opleggen van de straf zal de rechtbank er dan ook rekening mee houden dat de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd moet worden. Dit weegt in strafverminderende zin mee.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank stevig in het nadeel van de verdachte meegewogen dat hij bij herhaling is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Hoewel de rechtbank, in afwijking van het standpunt van de officier van justitie, de verdachte geen straf zal opleggen voor het onder 3, tweede gedachtestreepje, tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit, acht de rechtbank gezien al het vorenstaande de door de officier van justitie gevorderde straf voor de overige bewezenverklaarde feiten passend en geboden.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de reclassering, begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Gelet hierop zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op voornoemde rapporten en de justitiële documentatie van de verdachte moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, een klinische opname in een zorginstelling (FPK Fivoor) en meewerken aan middelencontrole, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

9.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] : ter zake van het onder 3 tweede gedachtestreepje, onder het parketnummer 10/203781-18 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.512,- aan materiële schade en een vergoeding van € 850,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de immateriele schade tot een bedrag van € 200,- en van de materiële schade tot een bedrag van € 756,-, met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt primair de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair verzoekt de verdediging de vordering sterk te matigen in verband met het eigen aandeel van de benadeelde partij in hetgeen gebeurd is.
9.3.
Beoordeling
Op grond van artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering nu aan de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3 tweede gedachtestreepje geen straf of maatregel wordt opgelegd. Dat brengt mee dat de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 266, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van het ten laste gelegde onder 6 inzake parketnummer 10/203781-18;
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 3, eerste gedachtestreepje, 4 en 5 ten laste gelegde feiten onder parketnummer 10/203781-18 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde feiten onder parketnummer 10/203781-18 en het ten laste gelegde onder parketnummer 10/165886-18, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde feit 3, tweede gedachtestreepje, onder parketnummer 10/203781-18 niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de verdachte strafbaar voor de overige bewezenverklaarde feiten;
veroordeelt de verdachte voor de overige bewezenverklaarde feiten tot een
gevangenisstraf voor de duur van 214 (tweehonderdenveertien) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich voor behandeling klinisch laten opnemen in een FPK (Fivoor of soortgelijke instelling) en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende een jaar na heden, of zoveel korter als de (geneesheer-)directeur van die instelling verantwoord vindt;
de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, zijnde 184 dagen, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en F.A. Groeneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Koreneef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging inzake parketnummer: 10/203781-18
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1]heeft mishandeld door hem (met kracht)
een of meerdere keren in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te
slaan en/of te stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Rotterdam
opzettelijk [naam slachtoffer 1] ,
in zijn tegenwoordigheid,
mondeling, en/of in het openbaar, mondeling,
heeft beledigd door naar, althans in de richting van het gezicht, althans
het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 1] te spugen (waarbij speeksel
in/op/tegen het gezicht en/of in de mond van voornoemde [naam slachtoffer 1]
terecht is gekomen);
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 2]heeft mishandeld door hem (met kracht)
- bij zijn schouders en/of armen vast te pakken, tengevolge waarvan
voornoemde [naam slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of waarbij het hoofd,
schouders en/of de knie van die [naam slachtoffer 2] de grond (hard) hebben geraakt
en/of
- (vervolgens) toen die [naam slachtoffer 2] bovenop verdachte zat, zijn, verdachtes,
arm om de nek/keel/hals van die [naam slachtoffer 2] te leggen en/of (vervolgens) met
zijn, verdachtes, arm de nek/keel/hals van die [naam slachtoffer 2] stevig vast te
houden/te omklemmen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam slachtoffer 2] en/of de [naam supermarkt] te dwingen tot afgifte van drank,in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten
aan een filiaal van de [naam supermarkt] , gevestigd aan de [adres]
toebehoorde, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
verdachte
- een agressieve houding heeft aangenomen en/of dicht op/bij
voornoemde [naam slachtoffer 2] is gaan staan en/of
- (vervolgens) voornoemde [naam slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: 'Hou je
bek, laat mij met rust, wie zegt dat ik alcohol heb gedronken, je gaat
zien, ik ga je dood maken' en/of
- (vervolgens) die [naam slachtoffer 2] bij zijn schouders en/of armen heeft vastgepakt,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 2] ten val is gekomen en/of
waarbij het hoofd, de schouders en/of de knie van die [naam slachtoffer 2] de grond
(hard) hebben geraakt en/of
- (vervolgens) toen die [naam slachtoffer 2] bovenop verdachte zat, zijn, verdachtes,
arm om de nek/keel/hals van die [naam slachtoffer 2] heeft gelegd en/of (vervolgens)
met zijn, verdachtes, arm de nek/keel/hals van die [naam slachtoffer 2] stevig heeft
vastgehouden/omklemd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 14 oktober 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je dood
maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
6
hij op of omstreeks 21 augustus 2018 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te
weten aan GGZ Antes, althans een ander toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Tekst tenlastelegging inzake parketnummer: 10/165886-18
hij op of omstreeks 21 augustus 2018 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te
weten aan GGZ Antes, althans een ander toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )