ECLI:NL:RBROT:2019:4024

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
6404082
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot bewijs van jachthuurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de vraag of er een jachthuurovereenkomst is gesloten. Eiser heeft gesteld dat hij een jachthuurovereenkomst heeft gesloten met de eigenaar van de percelen, maar is er niet in geslaagd dit te bewijzen. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis van 14 juni 2018 vastgesteld dat de overeenkomst nietig is of dat niet is komen vast te staan dat eiser een overeenkomst heeft gesloten. Eiser heeft getuigen gehoord, waaronder zijn vader, maar de verklaringen waren niet voldoende om de vordering te onderbouwen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de verklaringen van eiser en zijn vader niet meer gewicht in de schaal leggen dan de ontkenning van de eigenaar van de percelen, die expliciet heeft betwist dat er een overeenkomst is gesloten. De vorderingen van eiser zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De uitspraak is gedaan door mr. G.A.F.M. Wouters en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6404082 CV EXPL 17-7714
uitspraak: 16 mei 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats eiser] , gemeente [gemeente] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Douwes,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats gedaagde] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] respectievelijk [gedaagde] .

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 14 juni 2018 met de daarin genoemde processtukken;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 januari 2019;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 11 april 2019.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 14 juni 2018 is vastgesteld dat ten aanzien van de percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] , [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] [perceelnummer 5] en [perceelnummer 6] de volgens [eiser] gesloten jachthuurovereenkomst met [naam 1] nietig is, dan wel dat niet is komen vast te staan dat [eiser] een jachthuurovereenkomst met [naam 1] heeft gesloten. [eiser] is opgedragen om te bewijzen dat hij met [naam 1] een jachthuurovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de percelen [perceelnummer 7] en [perceelnummer 8] .
2.2.
[eiser] heeft zichzelf als getuige laten horen en zijn vader, [getuige 1] . Op grond van artikel 164 Rv kan de verklaring van [getuige 1] , als partij-getuige, geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
2.3.
[eiser] heeft bevestigd dat wat hij tijdens de comparitie heeft verklaard, nog steeds klopt. Verder heeft hij – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“[…] Op een gegeven moment zag [naam 1] dat wij[ktr: [eiser] en zijn vader]
bezig waren met de bestrijding van ganzen. Toen zijn mijn vader en hij gaan praten over de mogelijkheid dat wij dat ook op percelen van [naam 1] zouden gaan doen. Op een bepaald moment ben ik daarbij betrokken, omdat het de bedoeling was dat de overeenkomst op mijn naam zou komen. […] Kort vóór het sluiten van de overeenkomst heb ik voor het eerst met [naam 1] hierover gesproken. De overeenkomst dateert 12 april 2013. Ik schat dat ik in februari 2013 voor het eerst met [naam 1] hierover sprak.
De overeenkomst is door [naam 1] en mij ondertekend, terwijl daar nog niet de perceelnummers op stonden. Die wisten we namelijk op dat moment niet. Omdat ik bij het kadaster kan inloggen, zou ik die opzoeken.
U houdt mij voor dat uit productie 13 van [gedaagde] blijkt dat perceel [perceelnummer 7] op 30 januari 2013 is ontstaan uit perceel [perceelnummer 9] -gedeeltelijk. U houdt mij ook voor dat perceel [perceelnummer 8] is ontstaan op 26 september 2014 uit perceel [perceelnummer 10] -gedeeltelijk. U vraagt mij wanneer ik dan de perceelnummers op de overeenkomst heb ingevuld. Ik weet dat niet meer precies, maar ik denk dat het dan na 26 september 2014 is geweest. Ik heb in ieder geval alle perceelnummers in één keer ingevuld. Ik had daar geen haast mee, omdat de overeenkomst pas op 1 april 2016 zou ingaan.
Deze handelwijze gaat meestal zo bij mij, in die zin dat ik met iemand een jachtovereenkomst sluit en ook zelf de perceelnummers later invul. Meestal weet een eigenaar de perceelnummers namelijk niet.
Nadat ik in dit geval de perceelnummers had ingevuld, ben ik niet meer met de aldus aangevulde overeenkomst bij [naam 1] langsgegaan. Ik heb ook niet een kopie naar [naam 1] toegestuurd. Dat was wel de bedoeling, maar toen ontstonden de problemen die tot deze procedure hebben geleid.
[…] Bij de ondertekening van deze overeenkomst waren aanwezig mijn vader, [naam 1] en ikzelf. […]”
2.4.
[getuige 1] heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“[…] Ik meen mij te herinneren dat ik in augustus 2013 bij hem[ktr: [naam 1] ]
kwam en hij zag dat ik een auto vol met geschoten ganzen had. Toen is het balletje gaan rollen.
[…] [naam 1] vroeg op een gegeven moment aan mij of ik iets voor hem zou kunnen betekenen. Daar hebben wij het met z’n tweeën een aantal keren over gehad. […] Op een bepaald moment wilde hij mij voor de bestrijding van de ganzen inschakelen. Omdat je in Zuid-Holland om ganzen te mogen bestrijden jachthouder moet zijn, heb ik toen mijn zoon erbij betrokken. Mijn zoon is toen met mij meegegaan naar [naam 1] . Ik wilde graag dat de jachtovereenkomst op naam van mijn zoon kwam. Dat vond [naam 1] ook prima. […] Uiteindelijk zijn we een aantal dagen later weer naar [naam 1] gegaan met een blanco contract. Bij mijn weten hebben we het contract daar toen ter plaatse ingevuld, op de kadastrale nummers na. Mijn zoon en [naam 1] hebben het contract die dag ook ondertekend. Nadat dat gebeurd was, diezelfde dag dus, zijn we naar buiten gelopen en zijn de percelen waar het om gaat door [naam 1] aangewezen. De percelen liggen deels achter zijn erf en deels achter mijn erf. Die zijn allemaal aangewezen die dag.
Normaliter werkt het dan zo dat mijn zoon thuis in het kadaster de perceelnummers opzoekt en die invult op het contract. Ik weet niet hoe dat met betrekking tot deze jachtovereenkomst is gegaan.
U houdt mij voor dat de jachtovereenkomst dateert van 12 april 2013 en dat ik net heb verklaard dat [naam 1] en ik in augustus 2013 hierover zijn gaan praten. Dan heb ik mij vergist, dat moet dan augustus 2012 zijn geweest. Ik bedoel dan ongeveer augustus 2012, het was in ieder geval voor de winterstop. Deze begint ergens in oktober, voor zover ik weet. […] Het was de bedoeling dat wij de ganzen zouden gaan bestrijden op alle percelen die [naam 1] had. Dat gold overigens niet alleen voor ganzen, maar ook voor zwanen. Ik weet zeker dat [naam 1] ons al zijn percelen heeft aangewezen. Er is door hem geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van een of meer van zijn percelen. […]”
2.5.
[gedaagde] heeft in contra-enquête [getuige 2] als getuige laten horen.
2.6.
[getuige 2] heeft – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“De familie [eiser] is op een bepaald moment in [plaats] , vlak bij mij komen wonen. [naam 2] kwam bij mij veevoer kopen, regelmatig. Op enig moment zei hij tegen mij dat ze aan ganzenbestrijding deden en dat ze wel 60 ganzen tegelijk konden opruimen. Daar had ik wel oren naar […]
Ik heb daar toen over gesproken met de jagers, [naam 3] . en [naam 4] (beiden hier aanwezig). Zij jagen al heel lang op mijn land. De bedoeling was dat we bij wijze van proef [eiser] gedurende het jachtseizoen 2014 ganzen zouden laten opruimen. Ik heb er toen ook [naam 5] bij betrokken, hij is van de wildbeheerseenheid.
Op een dag hebben we bij mij in de kantine het contract opgemaakt. Ik denk dat [naam 5] dat heeft aangeleverd. Daarbij waren toen aanwezig, behalve mijzelf, [naam 2] ., [naam 3] ., [naam 4] en [naam 5] .
Ik weet niet meer of [eiser] . erbij was toen ik voor het eerst over het bestrijden van ganzen op mijn land met zijn vader sprak. In een van de volgende gesprekken is junior er wel bij geweest. Volgens mij was hij er ook niet bij toen in de kantine het contract werd ondertekend.
Dat contract zag dus alleen op het jaar 2014 én op ganzenbestrijding.
[…]
Wat betreft de ganzenbestrijding die [eiser] in 2014 mocht doen, gaat het om mijn perceel tussen de HSL en de Devel, want daar had ik last van ganzen. Ik weet niet welk nummer of welke nummers daarbij horen, dat heeft te maken met de hernummering die een aantal keer heeft plaatsgevonden.
In 2014 waren [naam 3] . en [naam 4] gerechtigd om op dat perceel te jagen.
U toont mij de overeenkomst van 12 april 2013, productie 1 bij dagvaarding. Ik zie daarop twee keer mijn handtekening staan, maar ik heb dit stuk nooit ondertekend. U vraagt mij hoe mijn handtekening er dan op komt, maar dat weet ik niet. Het hele stuk zegt mij niets.
U houdt mij voor dat [naam 2] . als getuige bij u heeft verklaard dat hij en zijn zoon met een blanco contract, dat vervolgens is ingevuld, naar mij zijn gekomen en dat dat contract toen door [eiser] . en mij is ondertekend. Dat is niet waar. U houdt mij vervolgens voor dat [naam 2] . als getuige heeft verklaard dat ik de percelen waar het om gaat, heb aangewezen. Dat is ook niet waar.
[…]
[Mr. Stassen] vraagt mij of ik ooit bedoeld heb de jacht, het beheer en de schadebestrijding te verhuren aan een ander dan de combinatie [naam 3] . en [naam 4] . Dat is nooit het geval geweest, met dien verstande […] dat ik wel de schadebestrijding in het jachtseizoen 2014 aan [eiser] heb gegund. […][en] dat dat alleen ging om de bestrijding van ganzen.
Ik dacht dat dat zag op de periode 1 april – 1 september 2014, maar dat weet ik niet zeker.
[…]
De overeenkomst met betrekking tot de bestrijding van ganzen in 2014 is niet verlengd.
[…]
Mr. Douwes vraagt mij of er iets getekend is met betrekking tot ganzenafschot door zijn cliënt. Dat weet ik niet zeker. Zoals ik al verklaarde, zijn we op een bepaalde dag wel met de hierboven genoemde groep bij mij in de kantine bij elkaar geweest. In ieder geval is toen geregeld dat [eiser] aan de slag mocht met het bestrijden van ganzen. Ik voeg daaraan toe dat er eigenlijk is afgesproken tussen [naam 2] . enerzijds en [naam 3] . en [naam 4] anderzijds, zulks met mijn toestemming. Dat [naam 3] . en [naam 4] erbij betrokken werden, was omdat zij daar al het jachtrecht hadden.
Mr. Douwes vraagt mij of de toestemming van de combinatie [gedaagde] / [naam 4] nodig was. Die was nodig, omdat zij daar het jachtrecht al hadden. […]
[…] Bovendien mochten van mij alleen maar de ganzen bestreden te worden. De andere dieren (hazen en fazanten noem ik met name) waren voor de jachtcombinatie.
Voorafgaand aan de afspraak dat [eiser] in het jaar 2014 de ganzenbestrijding ging doen, heb ik niet getekend voor ganzenbestrijding door de combinatie [gedaagde] / [naam 4] . Die liep namelijk al via de jacht die zij daar al jaren doen.
Mr. Douwes vraagt mij hoe het gaat wat betreft de jachtovereenkomst met de combinatie [gedaagde] / [naam 4] . Zo een jachtovereenkomst geldt steeds voor 6 jaar. Zij komen dan langs bij mij met het contract, waarop alle kadastrale nummers staan en vervolgens wordt dat getekend. [...]
Iedere 6 jaar komt er een nieuwe overeenkomst met de jachtcombinatie. Vanaf het moment dat ik het bedrijf van mijn vader overnam, ik was toen ongeveer 26 jaar, heb ik om de 6 jaar de jachtovereenkomst ondertekend.
[…] Ik heb in 2013 niet met [eiser] om de tafel gezeten en een overeenkomst getekend.
[…] Ik ga niet tussentijds jachtcontracten afsluiten. Het afsluiten gebeurt vlak voordat het vorige jachtcontract afloopt.
[…]
Ik was overigens niet van plan om het jachtrecht aan een ander dan de jachtcombinatie [gedaagde] / [naam 4] te gunnen. […]”
2.7.
Uit de verklaringen van [eiser] , [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [naam 1] kan worden afgeleid dat [naam 1] [getuige 1] heeft benaderd, specifiek voor de bestrijding van ganzen op het land van [naam 1] . [eiser] heeft, anders dan [getuige 1] , niets verklaard over het aanwijzen van percelen, hetwelk [naam 1] expliciet heeft ontkend, maar heeft alleen verklaard dat hij de perceelnummers nog zou opzoeken. Dat hij de overeenkomst niet meer aan [naam 1] heeft getoond na het invullen van de perceelnummers, wijt [eiser] aan de “
problemen die tot deze procedure hebben geleid”, maar deze problemen zijn volgens [eiser] pas ontstaan door de brief van de heer De la Sencerie van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid van 14 juli 2016, zoals in de dagvaarding staat.
[getuige 1] heeft in eerste instantie verklaard dat de gesprekken met [naam 1] in augustus 2013 hebben plaatsgevonden, maar heeft, toen hij werd gewezen op de datum van de overgelegde jachtovereenkomst, verklaard dat dit dan omstreeks augustus 2012 moet zijn geweest, maar in ieder geval vóór oktober 2012. [getuige 1] heeft geen verklaring gegeven voor de geruime tijdsduur tussen dit gesprek/deze gesprekken en de datum van het gestelde contract, 12 april 2013. [eiser] zelf heeft voorts verklaard dat hij de perceelnummers wel na 26 september 2014 moet hebben ingevuld, omdat perceel [perceelnummer 8] op die datum is ontstaan uit perceel [perceelnummer 10] -gedeeltelijk. Voor het feit dat er bijna anderhalf jaar zit tussen het moment waarop de jachtovereenkomst volgens [eiser] is getekend, 12 april 2013, en het invullen van de percelen, na 26 september 2014, heeft [eiser] enkel als verklaring gegeven dat hij “geen haast” had. Ook heeft hij geen verklaring gegeven voor het feit dat de overeenkomst volgens hem in april 2013 is gesloten, op het moment dat [naam 1] blijkbaar al overlast had van ganzen, terwijl de overeenkomst pas op 1 april 2016, drie jaar later, zou ingaan.
2.8.
Tegenover de verklaringen van [eiser] en [getuige 1] staat de verklaring van [naam 1] , die expliciet heeft betwist dat hij een jachthuurovereenkomst met [eiser] heeft gesloten, zoals in rechtsoverweging 2.6 is opgenomen. Er zijn geen goede, aan objectieve factoren gerelateerde gronden om de verklaringen van [eiser] en [getuige 1] , die allebei een financieel belang hebben bij het bestaan van een jachthuurovereenkomst, hoger te waarderen dan de geheel anders luidende verklaring van [naam 1] , in combinatie met de hiervoor genoemde ongerijmdheden in de verklaringen van [eiser] en [getuige 1] en het gegeven dat [naam 3] . en [naam 4] al ruim 30 jaar het recht hebben om op de percelen van [naam 1] te jagen. Onder deze omstandigheden leveren de verklaringen van [eiser] en [getuige 1] niet een zodanig bewijs op dat daarmee de balans doorslaat naar de zijde van [eiser] en is [eiser] niet geslaagd te bewijzen dat hij een jachthuurovereenkomst met [naam 1] heeft gesloten ten aanzien van de percelen [perceelnummer 7] en [perceelnummer 8] .
2.9.
Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 900,- (4½ punt x € 200,-) aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na heden;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424