ECLI:NL:RBROT:2019:3994

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
10/962018-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte, geboren in Suriname, was op het moment van de feiten ingeschreven op een adres in Nederland. De officier van justitie, mr. B.M.M. Zonneveld, had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 200 uren. De verdediging stelde echter dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, maar dat deze wel verdisconteerd zou worden in de straf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 april 2013 een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, en munitie voorhanden had. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen voor een verdenking waren, waardoor de doorzoeking gerechtvaardigd was. De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, waarbij de overschrijding van de redelijke termijn in de straf werd verdisconteerd. Daarnaast werden de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het vuurwapen en de geluiddemper, onttrokken aan het verkeer. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/962018-13
Datum uitspraak: 25 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Suriname) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T.J.F. Wassenaar, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 11 april 2019 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M.M. Zonneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden, met aftrek van voorarrest
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, subsidiair 100 (honderd) dagen hechtenis.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat wegens de (aanzienlijke) overschrijding van de redelijke termijn de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat sprake is van een uitzonderlijk geval. In het kader van het onderzoek Brush II - naar mogelijke voorbereidingshandelingen voor de invoer van drugs - is immers stelselmatig en ernstig inbreuk gemaakt op belangrijke grondrechten van de verdachte, terwijl er geen redelijk vermoeden van schuld jegens hem bestond.
4.2.
Beoordeling
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de enkele overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat de overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door strafvermindering.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad af te wijken, temeer niet omdat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een uitzonderlijk geval. De overschrijding van de redelijke termijn zal dus verdisconteerd worden in de straf en niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de woning van de verdachte op 17 april 2013 onrechtmatig was, omdat er op dat moment geen redelijk vermoeden van schuld jegens hem bestond. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering en moet het bewijsmateriaal dat tijdens die doorzoeking is verkregen, worden uitgesloten van het bewijs. Dit leidt ertoe dat vrijspraak dient te volgen.
5.1.2.
Beoordeling
Uit het proces-verbaal ‘aanvraag doorzoeking’ van 8 april 2013 (30-313928) komt naar voren dat sprake was van een langlopend, grootschalig en drugs gerelateerd onderzoek met meerdere verdachten, waarin de verdachte herhaaldelijk naar voren kwam. Gelet hierop bestonden er ten tijde van de toewijzing van de vordering door de rechter-commissaris en ten tijde van de doorzoeking op 17 april 2013 naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanwijzingen voor een verdenking jegens de verdachte die een doorzoeking van de woning rechtvaardigden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dus geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim en kunnen de bewijsmiddelen die zijn voortgevloeid uit de doorzoeking worden gebezigd voor het bewijs.
5.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 april 2013 te Rotterdam, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool Pietro Beretta Gardone VT Cal 7.65 (met bijbehorende geluiddemper) en munitie van categorie III, te weten 6 stuks kogelpatronen, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een geladen vuurwapen met geluiddemper voorhanden gehad in zijn woning.
Het ongecontroleerd bezit van vuurwapens kent geen ander doel dan het toebrengen van ernstige schade aan anderen en/of de maatschappij. Het bezit daarvan brengt onder burgers gevoelens van onveiligheid teweeg en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik ervan, met alle ernstige gevolgen voor anderen. Daarbij bestaat een groot risico dat onschuldige omstanders worden getroffen. Bovendien zorgt reeds het enkele bezit van een vuurwapen in de samenleving niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid, maar wordt dit ook als schokkend ervaren. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettend karakter daarvan dient daartegen streng te worden opgetreden.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 17 april 2013 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 17 april 2013 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van zes jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van vier jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit verdisconteerd te worden in de op te leggen straf.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het na verloop van zes jaar niet meer opportuun om naast een gevangenisstraf nog een taakstraf op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich ter terechtzitting niet uitgelaten over de voorwerpen op de beslaglijst. De verdachte heeft tijdens zijn verhoren afstand van die voorwerpen gedaan.
9.2.
Beoordeling
De in beslag genomen goederen, te weten het vuurwapen en de geluiddemper zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: een pistool, te weten een Beretta mod 70 en een geluiddemper.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. R. Brand en W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 april 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool Pietro Beretta Gardone VT Cal 7.65 (met bijbehorende geluiddemper) en/of munitie van categorie III, te weten 6 stuks kogelpatronen, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad.