ECLI:NL:RBROT:2019:3992

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
10/962021-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine, MDMA en cocaïne, en voorbereidingshandelingen met betrekking tot de Opiumwet

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 17 april 2013 in Hoofddorp werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 1080 gram amfetamine, 10 amfetamine tabletten, 8 XTC-tabletten, 47,20 gram MDMA en een ponypack cocaïne. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij voorbereidingshandelingen verrichtte met betrekking tot de Opiumwet en dat hij een stroomstootwapen voorhanden had. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat deze overschrijding niet leidde tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van tien maanden op, waarbij de overschrijding van de redelijke termijn werd verdisconteerd in de straf. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, met name de bedreiging van de volksgezondheid door harddrugs en de risico's van het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. De verdachte werd ook vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs daarvoor ontbrak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/962021-13
Datum uitspraak: 25 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.C. Gelok, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 10 januari 2019 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M.M. Zonneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat wegens de (aanzienlijke) overschrijding van de redelijke termijn de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.2.
Beoordeling
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de enkele overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat de overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door strafvermindering.
De rechtbank acht geen redenen aanwezig om af te wijken van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, temeer nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een uitzonderlijk geval. De overschrijding van de redelijke termijn zal daarom verdisconteerd worden in de straf en niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk 1080 gram amfetamine, 10 amfetamine tabletten, 8 XTC-tabletten, 47,20 gram poeder bevattende MDMA en een ponypack cocaïne aanwezig heeft gehad.
5.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, op de grond dat de binnentreding en de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig waren. Dat geldt ook als de vordering tot doorzoeking zou zijn toegewezen in de zaak tegen de medeverdachte [naam medeverdachte] . Er was op dat moment geen redelijk vermoeden van schuld jegens de verdachte. De verdediging is dan ook van mening dat de resultaten van de doorzoeking moeten worden uitgesloten van het bewijs. Nu alle bewijsmiddelen zijn voortgevloeid uit de doorzoeking, moet de verdachte integraal worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
Wat betreft het onder 1 ten laste gelegde moet de verdachte worden vrijgesproken van het aanwezig hebben van MDMA, voor zover dat een hoeveelheid van 5 gram overtreft, nu het bewijs daarvoor ontbreekt. Wat betreft feit 2 heeft de verdachte geen opzet gehad op de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. De verdachte heeft erkend dat de spullen die in de tenlastelegging worden omschreven bij hem zijn aangetroffen, maar wist niet en had ook geen ernstige reden om te vermoeden dat deze zaken bestemd waren tot het plegen van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen, importeren, exporteren van een hoeveelheid cocaïne, amfetamine en/of MDMA, of een andere stof die op grond van de Opiumwet verboden is. De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
5.1.3.
Beoordeling
Ten aanzien van het primaire standpunt van de verdediging overweegt de rechtbank het volgende. De vordering tot doorzoeking is door de rechter-commissaris toegewezen in de zaak tegen de medeverdachte [naam medeverdachte] . Gelet op de omvang en de aard van het onderzoek, waarbij sprake is van meerdere verdachten en gelet op hetgeen in het proces-verbaal ’aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming (30-313928)’ ten grondslag is gelegd aan de vordering tot doorzoeking van de officier van justitie, bestond er ten tijde van de toewijzing van de vordering door de rechter-commissaris en ten tijde van de doorzoeking op 17 april 2013 naar het oordeel van de rechtbank jegens de verdachte een voldoende mate van verdenking bestond om de doorzoeking van de woning rechtmatig te achten. Dat de vordering niet is toegewezen in de zaak tegen de verdachte zelf doet daaraan niet af.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dus geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim en kunnen de bewijsmiddelen die zijn voortgevloeid uit de doorzoeking worden gebezigd voor het bewijs.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De onder 1 ten laste gelegde 47,20 gram MDMA ziet op het gripzakje met ca. 42,20 gram amfetamine ( [identificatienummer 1 NFI] ) en een gripzakje met 5 gram MDMA poeder ( [identificatienummer 2 NFI] ). Uit de 42,20 gram is een monster genomen en dit is onder het nummer [identieficatienummer 3 NFI] ter identificatie aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aangeboden. De 5 gram is onder het nummer [identificatienummer 4 NFI] ter identificatie aan het NFI aangeboden. Uit het rapport van het NFI blijkt dat het onderzoeksmateriaal met het nummer [identificatienummer 4 NFI]
MDMAbevat. Uit dit rapport blijkt ook dat het onderzoeksmateriaal met het nummer [identieficatienummer 3 NFI]
amfetaminebevat. Het NFI maakt - terecht - onderscheid tussen deze stoffen.
Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte opzettelijk 5 gram MDMA aanwezig heeft gehad en dat voor het overige (42,20 gram) vrijspraak moet volgen, nu niet bewezen is dat dit MDMA betreft.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte als bewoner van [adres] te [woonplaats] geacht wordt weet te hebben van en verantwoordelijk te zijn voor de aanwezigheid van de aldaar aangetroffen voorwerpen en stoffen. In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat de bewoner van een woning wetenschap heeft van hetgeen zich daar bevindt.
De rechtbank stelt vast dat een deel van de voor de synthese van amfetamine benodigde chemicaliën en laboratoriumbenodigdheden aanwezig was in de woning van de verdachte.
Nu die voorwerpen en stoffen samen voor een groot deel de basis vormen voor een productieproces van amfetamine, gaat de rechtbank er van uit dat deze ook met dat doel in de woning van de verdachte aanwezig waren. Daarnaast is er tussen de stoffen en voorwerpen ook nog 1080 gram amfetamine aangetroffen.
Dat de aangetroffen voorwerpen en stoffen een andere bestemming zouden hebben, is niet aannemelijk geworden. In tegendeel, de verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de voorwerpen en stoffen in bewaring had genomen voor een ander, dat hij daar een vergoeding voor kreeg, dat hij wist dat die voorwerpen en stoffen bestemd waren om drugs te maken, en dat hij de aangetroffen voorwerpen en stoffen zelf op de plaatsen heeft neergelegd waar deze zijn gevonden. Voorts heeft hij verklaard dat hij wist dat degene voor wie hij die goederen moest bewaren zich bezig hield met drugs en dat hij af en toe ook drugs van deze persoon kocht voor eigen gebruik. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op de voorbereidingshandelingen, zoals dit onder 2 ten laste is gelegd.
Op basis van het hetgeen hierboven is overwogen staat vast dat de verdachte die voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, wetende dat deze bestemd waren voor de productie van amfetamine.
5.1.4.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 17 april 2013 te Hoofddorp, opzettelijk aanwezig heeft gehad
1080 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
10 XTC tabletten, voorzien van omega logo, bevattende MDMA en
8 XTC tabletten, voorzien van Mercedes Benz logo, bevattende MDMA en
5gram poeder bevattende MDMA en 1 ponypack met wit poeder bevattende cocaïne,
zijnde amfetamine en MDMA en cocaïne, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij, op 17 april 2013 te Hoofddorp, tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van Amfetamine, voor te bereiden en/of te bevorderen;
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander:
- een hoeveelheid (versnijdings)middelen (bestemd voor het versnijden en/of bewerken en/of verwerken van amfetamine, te weten onder meer een hoeveelheid van ongeveer 10 kilo cafeïne en ongeveer 25 kilo lactose en zwavelzuur en methanol en super ontstopper en
- een boormachine met garde en emmers en maatbekers en vacuümzakken voorhanden gehad, waarvan verdachte en zijn mededader wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
3.
hij op 17 april 2013 te Hoofddorp een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voorbereiden of bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine, MDMA en cocaïne. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevorderen de toename van vermogens- en geweldsdelicten.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Verdachte heeft hiertoe een aantal voorwerpen en grote hoeveelheden chemicaliën voorhanden gehad, waarvan hij wist dat deze bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. De productie van en handel in synthetische drugs dient krachtig te worden bestreden, wegens de schadelijkheid daarvan voor de volksgezondheid. Daarom wordt niet alleen tegen de daadwerkelijke productie, maar ook tegen voorbereidingshandelingen, fors opgetreden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van langere duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 17 april 2013 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 17 april 2013 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van zes jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van vier jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit verdisconteerd te worden in de op te leggen straf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij de politie heeft verzocht om de goederen die op de beslaglijst staan terug te geven aan de verdachte.
9.2.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen die op de beslaglijst staan zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van de sealzakjes, de kantoorbenodigdheden en een weegschaal.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. R. Brand en W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op 17 april 2013 te Hoofddorp, althans in Nederland, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of opzettelijk heeft vervaardigd,
1080 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
10 XTC tabletten, althans een of meer, voorzien van omega logo, in elk geval
een hoeveelheid tabletten bevattende MDMA en/of
8 XTC tabletten, althans een of meer, voorzien van Mercedes Benz logo, in elk
geval een hoeveelheid tabletten bevattende MDMA en/of
47,20 gram poeder, althans een hoeveelheid poeder bevattende MDMA en/of
1. ponypack met wit poeder, althans een hoeveelheid poeder bevattende cocaïne,
zijnde amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 17 april 2013 te Hoofddorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne en/of een hoeveelheid Amfetamine en/of een hoeveelheid MDMA in elk geval (een)
middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen;
- een of meer ander(en) getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn, en/of
- zich en/ of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen:
- een hoeveelheid (versnijdings)middelen (bestemd voor het versnijden en/of bewerken en/of verwerken van cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine, in elk geval een(een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet ), te weten onder meer een hoeveelheid van ongeveer 10 kilo cafeïne en/of ongeveer 25 kilo lactose en/of easyfire en/of zwavelzuur en/of 40 liter methanol en/of super ontstopper en/of 4 liter zwavelzuur en/of
- een boormachine met garde en/of emmers en/of maatbekers en/of vacuümzakken voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 17 april 2013 te Hoofddorp (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.