ECLI:NL:RBROT:2019:3889

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
10/680388-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en bewezenverklaring voorhanden hebben van verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing en het voorhanden hebben van verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de afpersing, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de beschuldiging te ondersteunen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer niet betrouwbaar genoeg waren om de verdachte te veroordelen voor afpersing. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet zonder redelijke twijfel kon worden bewezen dat hij het slachtoffer onder dwang had gedwongen tot betaling van geld.

Wat betreft het tweede feit, het voorhanden hebben van verdovende middelen, heeft de verdachte bekend. De rechtbank heeft dit feit zonder nadere motivering bewezen verklaard. De verdachte had ongeveer 5,1 gram MDMA en 1,5 gram heroïne in zijn bezit. De rechtbank heeft de verdachte strafbaar verklaard en een gevangenisstraf opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook beslist over de in beslag genomen voorwerpen, waarbij een deel van het in beslag genomen geld aan de verdachte werd teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de Rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680388-18
Datum uitspraak: 30 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Marokko) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. M.R. de Kok, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van het onder feit 1 ten laste gelegde tweede gedachtestreepje;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en de inspanningsverplichting tot het verkrijgen van een passende dagbesteding, huisvesting en het op orde krijgen van zijn financiën;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 2 jaar - inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer] , zijn gezin en zijn medewerkers - met (telkens) een week hechtenis per overtreding van deze maatregel. De officier van justitie heeft gevorderd deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

4.Waardering van het bewijs

Feit 1

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
Op grond van wat zich in het dossier bevindt kan worden bewezen dat de verdachte - samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] - [naam slachtoffer] gedurende een periode van drie maanden door bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een bedrag van in totaal
€ 13.500. De dwang bestond allereerst uit de mededeling dat de verdachten tegen betaling bescherming zouden leveren tegen [naam medeverdachte 2] en het tegen [naam slachtoffer] zeggen dat hij voor deze bescherming moest betalen. Daarnaast werd [naam slachtoffer] in telefoon- en WhatsAppgesprekken onder druk gezet en werd hij op intimiderende en dreigende wijze toegesproken. Niet kan worden bewezen dat de verdachten bij de bedreigingen gebruik hebben gemaakt van een vuurwapen.
Uit de verklaringen en bankgegevens van [naam slachtoffer] blijkt dat hij tot 19 oktober 2018
€ 8.500,00 af heeft moeten geven. Daar bovenop wilden de verdachten nog eens een bedrag van € 5.000,00 van hem hebben, dat hij op 26 oktober 2018 heeft afgegeven. De verdachten zijn die dag aangehouden met ieder vijf biljetten van € 500,00 op zak.
Dat [naam slachtoffer] tot de afgifte van deze bedragen werd gedwongen door bedreiging met geweld, baseert de officier van justitie op de verklaringen van [naam slachtoffer] , een opgenomen gesprek van 16 oktober 2018 met de verdachten, WhatsAppgesprekken van 19 en 24 oktober 2018 en een aantal tapgesprekken in de periode 19 tot en met 24 oktober 2018. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaringen zoals deze door de verdachten zijn afgelegd ten aanzien van de tapgesprekken, ongeloofwaardig en leugenachtig zijn.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op basis van de vaststellingen van de politie in het proces-verbaal concludeert de rechtbank dat de handelswijze van [naam slachtoffer] jegens de politie niet steeds volstrekt open en daarmee niet altijd even betrouwbaar is geweest. Dat brengt de rechtbank ertoe om bij het gebruik van de verklaringen van [naam slachtoffer] de nodige terughoudendheid in acht te nemen.
In het dossier bevindt zich naast de verklaring van [naam slachtoffer] als aangever geen verder bewijs waaruit kan worden afgeleid wat er is gebeurd met de door [naam slachtoffer] contant opgenomen geldbedragen. Enkel van het bij de verdachten aangetroffen geldbedrag van
€ 5.000,00 kan worden vastgesteld dat dit door verdachten van [naam slachtoffer] ontvangen is. Dit is immers ook door de beide verdachten verklaard. Dat aan verdachten bedragen van € 1.000,00 en € 1.250,00 zijn afgegeven kan dus met onvoldoende mate van zekerheid worden vastgesteld, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of [naam slachtoffer] de € 5.000,00 onder de tenlastegelegde dwang van de verdachten aan hen heeft afgegeven.
Omdat daarvoor naast de verklaring van [naam slachtoffer] geen steunbewijs is, is de rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachten [naam slachtoffer] hebben benaderd om tegen betaling bescherming te leveren tegen [naam medeverdachte 2] .
De verdachten wordt verweten dat zij via WhatsApp- en telefoongesprekken dreigende en intimiderende taal hebben geuit, waardoor [naam slachtoffer] zich onder druk gezet voelde en hun geld heeft betaald. Op zichzelf is vast te stellen dat verdachten hebben aangedrongen op betaling en dat de teksten die daarbij gebezigd zijn in de richting van [naam slachtoffer] stevig aangezet zijn. Ook door de verdachten zelf is ter terechtzitting verklaard dat er daarbij woorden zijn gebruikt die niet geuit hadden mogen worden. Zij stellen echter dat dit voortkwam uit boosheid en frustratie omdat zij al lang op betaling aan het wachten waren voor door hen verrichte werkzaamheden. Een betaling die [naam slachtoffer] volgens de met hen gemaakte afspraken aan verdachten verschuldigd was.
Die stelling van verdachten, dat de gesprekken gingen over het uitblijven van betalingen door [naam slachtoffer] aan de verdachten in verband met door hen verrichte werkzaamheden, vindt steun in eerdere correspondentie, waarin [naam slachtoffer] de toezegging doet dat er betaald zal gaan worden.
In de in het dossier opgenomen gesprekken zijn bedreigende teksten te onderscheiden, maar die passen ook in het scenario dat door de verdachten is geschetst. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de woorden die door de verdachten daarbij zijn geuit ook passen bij oplopende spanningen die ontstaan door het niet nakomen van afspraken door [naam slachtoffer] . Deze dreigende woorden houden in het licht van het door verdachten geschetste scenario geen verre overschrijding van het maatschappelijk aanvaardbare in. Weliswaar geeft de verklaring van [naam slachtoffer] de uitingen van verdachten een andere kleur. Zoals hiervoor reeds is overwogen, acht de rechtbank evenwel de enkele verklaring van [naam slachtoffer] onvoldoende basis om het door verdachten geschetste scenario te weerleggen.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat niet zonder redelijke twijfel kan worden bewezen dat de afgifte van het geldbedrag van € 5.000,00 door [naam slachtoffer] onder dwang als bedoeld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht is geschied.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Feit 2
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij in de periode van 25 tot en met 26 oktober 2018 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 5,1 gram van een materiaal
bevattende MDMA en ongeveer 1,5 gram van
een materiaal bevattende heroïne,
zijnde MDMA en heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen feit levert op:
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een hoeveelheid van de harddrugs heroïne en MDMA voorhanden gehad. Heroïne en MDMA zijn schadelijk voor de gezondheid van personen en de handel in deze verdovende middelen gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij hieraan heeft bijgedragen door de verdovende middelen aanwezig te hebben.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 april 2019. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Een voorwaardelijk strafdeel zoals door de officier van justitie gevorderd zal achterwege blijven, omdat de rechtbank daarvoor geen ruimte meer ziet gelet op de gebruikelijke strafmaat voor het onderhavige feit, afgezet tegen de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft gezeten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd € 2.500,00 van het in beslag genomen geldbedrag van € 3.305,00 verbeurd te verklaren en het restant aan de verdachte terug te geven.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
Gezien de door de rechtbank gegeven beslissing met betrekking tot het ten laste gelegde zal ten aanzien van de in beslag genomen € 3.305,00 een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: € 3.305,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. C. Vogtschmidt en D.Y.A. van Meersbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 25 oktober 2018 te
Dordrecht en/of Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen of alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van vijf maal, althans meermalen 1250,= euro en/of 1000,= euro en/of
5000,= euro, althans van één of meer geldbedragen, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
in of omstreeks genoemde periode door verdachte en/of zijn mededader
- benaderen van die [naam slachtoffer] en zeggen tegen die [naam slachtoffer] dat hij, verdachte,
en/of zijn mededader tegen betaling bescherming zouden leveren tegen
[naam medeverdachte 2] (die die [naam slachtoffer] (ook) afperste) en/of tegen die [naam slachtoffer] zeggen
dat hij voor de hem (al dan niet op diens verzoek) verleende bescherming moest
betalen en/of
- tonen en/of voorhouden aan en/of richten op die [naam slachtoffer] van een (op een)
(automatisch) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of (daarbij) tegen die [naam slachtoffer]
zeggen dat hij wel moest meewerken en/of dat hij 10.000 euro moest betalen als
beschermgeld tegen die [naam medeverdachte 2] en/of
- in telefoongesprekken en/of WhatsApp conversaties en/of één of meer
ander(e) gespreken met die [naam slachtoffer] (telkens) die [naam slachtoffer] onder druk zetten om
(dat) geld te geven en/of die [naam slachtoffer] (daarbij) op intimiderende en/of
dreigende wijze toespreken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 25 tot en met 26 oktober 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 5,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA en/of ongeveer 1,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende heroïne,
zijnde MDMA en/of heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.