ECLI:NL:RBROT:2019:3887

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
7052776 CV EXPL 18-28056
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot betaling en afwijzing van rente in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in de zaak tussen Ropana B.V. en [gedaagde 1]. Ropana B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Leung, vorderde betaling van een hoofdsom van € 3.172,50, alsook rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde, [gedaagde 1], had niet voldaan aan de bewijsopdracht om aan te tonen dat hij betalingen had gedaan aan Ropana B.V. voor een totaalbedrag van € 550,00 en een bedrag van € 2.500,00 aan zijn ex-vrouw ter aflossing van een geldlening. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde 1] niet aan zijn bewijsopdracht had voldaan, waardoor de vordering van Ropana B.V. werd toegewezen. De gevorderde contractuele rente van 1% per maand werd echter afgewezen, omdat deze als oneerlijk werd beschouwd onder de Europese Richtlijn 93/13. Ropana had ook een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, waarvan een deel werd toegewezen. Uiteindelijk werd [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van in totaal € 3.614,75, vermeerderd met wettelijke rente, en werd hij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7052776 CV EXPL 18-28056
uitspraak: 7 juni 2019
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ropana B.V.,
domicilie hebbende te Barendrecht,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 28 mei 2018,
gemachtigde: mr. M. Leung te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1]

2. [gedaagde 2]
beide wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Ropana” en “ [gedaagde 1]

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende (proces)stukken:
  • het tussenvonnis van 18 januari 2019;
  • de aantekeningen van de griffier van 13 februari 2019 van de mondelinge reactie van [gedaagde 1] , waarbij de kantonrechter [gedaagde 1] uitstel heeft verleend voor de bewijslevering;
  • de brief van 3 maart 2019 waarbij [gedaagde 1] om uitstel van de bewijslevering heeft gevraagd.
1.2
Op voornoemde brief van 3 maart 2019 heeft de kantonrechter een laatste uitstel verleend aan [gedaagde 1] tot 10 april 2019 om over te gaan tot bewijslevering. Ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft [gedaagde 1] niet meer gereageerd.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij voornoemd tussenvonnis is [gedaagde 1] toegelaten tot het bewijs van zijn stellingen dat in totaal vier bankbetalingen zijn gedaan aan Ropana voor een bedrag van totaal € 550,00 en dat daarnaast een bedrag van € 2.500,00 is betaald aan de ex-vrouw van [naam] ter aflossing van de geldlening bij Ropana en dat dit een bevrijdende betaling betrof.
2.2
[gedaagde 1] heeft geen bewijsstukken, dan wel bewijs in enig andere vorm ingebracht om aan zijn bewijsopdracht te voldoen. Dit betekent dat [gedaagde 1] niet aan zijn bewijsopdracht heeft voldaan. Dit brengt met zich dat niet is komen vast te staan dat de door hem gestelde betalingen ook daadwerkelijk zijn verricht en door Ropana zijn ontvangen. Dit betekent dat in rechte van de juistheid van de stellingen van Ropana dient te worden uitgegaan, te meer nu [gedaagde 1] de (hoogte van de) geldlening niet heeft betwist. Dit leidt ertoe dat de gevorderde hoofdsom van € 3.172,50 zal worden toegewezen.
2.3
[gedaagde 1] is in verzuim met de nakoming van zijn verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst en is daarom in beginsel rente verschuldigd. Ropana vordert de contractuele rente van 1% per maand. [gedaagde 1] heeft de contractuele rente weliswaar niet betwist, maar de kantonrechter dient dergelijke bedingen ambtshalve te toetsen. Gelet op de Europese Richtlijn 93/13, artikel 1, aanhef en onder e, wordt het opleggen van een onevenredig hoge schadevergoeding wegens het niet nakomen van verbintenissen door een consument aangemerkt als een oneerlijk beding. De kantonrechter is, onder de omstandigheid dat het hier gaat om een rente van 1% per maand, zijnde een (vaste) rente is op jaarbasis van 12,68%, hetgeen meer dan zes keer zoveel is dan de thans geldende wettelijke (periodiek aan de marktsituatie aanpasbare) vertragingsrente ex artikel 6:119 BW, van oordeel dat het rentebeding oneerlijk is in de zin van de richtlijn (zie ook: ECLI:NL:GHAMS:2015:165). De gevorderde contractuele rente wordt dan ook afgewezen.
2.4
Daarnaast overweegt de kantonrechter dat Ropana in het lichaam van de dagvaarding heeft vermeld dat zij primair de contractuele rente en subsidiair de wettelijke rente vordert. Zowel de primair als subsidiair gestelde rente vanaf de datum van lening, verzuim of vanaf de dagvaarding. Op de primair gestelde rente is reeds onder punt 2.3 beslist. Ropana heeft echter nagelaten de subsidiair gestelde rente ook in het petitum van de dagvaarding te vorderen. Dit betekent dat zij de vordering in zoverre niet heeft ingesteld, zodat daarop niet zal worden beslist.
Ropana heeft wel de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding, zijnde 28 mei 2018, gevorderd. Deze vordering zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen over het bedrag van € 3.172,50 aan openstaande hoofdsom.
2.5
Ropana maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten tot een totaalbedrag van € 535,12 (€ 442,25 en € 92,87 btw). De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De gevorderde vergoeding is berekend inclusief btw, doch die btw is in de aanmaning niet in het genoemde bedrag, maar als ”€ 0,00” aangezegd. Derhalve is de gevorderde btw niet toewijsbaar en wordt een bedrag van € 442,25 aan buitengerechtelijke incassokosten toegewezen.
2.6
[gedaagde 1] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 87,42 aan explootkosten, € 476,00 aan griffierecht en
€ 420,00 (2 punten à € 210,00) aan gemachtigde salaris.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Ropana tegen kwijting te betalen € 3.614,75, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 3.172,50 vanaf 28 mei 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ropana vastgesteld op € 563,42 aan verschotten en € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
35386