ECLI:NL:RBROT:2019:3841

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
10/090238-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling binnen familierechtelijke relatie met TBS en dwangverpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn vader. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek in preventieve hechtenis zat, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.R. Hogerbrugge. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij de verklaringen van de aangever, de vader van de verdachte, centraal stonden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever consistent en geloofwaardig waren, en dat deze werden ondersteund door bewijs uit het dossier, waaronder foto's van letsel en getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten zijn vader heeft mishandeld, waaronder het toebrengen van letsel door middel van een wurggreep en het snijden met een mes. De verdachte heeft zich niet gehouden aan eerdere behandelingen en heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek in het Pieter Baan Centrum, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, maar niet geheel ontoerekeningsvatbaar, en heeft besloten tot het opleggen van een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging.

Daarnaast heeft de rechtbank een contactverbod opgelegd met de aangever, en de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte €750,00 aan immateriële schade moet vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege, gezien de ernst van de feiten en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/090238-18
Datum uitspraak: 23 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Middelburg, locatie Torentijd,
gemachtigd raadsman mr. P.R. Hogerbrugge, advocaat te Vlaardingen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2 en onder 3 subsidiair ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 351 (driehonderdeenenvijftig) dagen met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging (hierna: TBS-maatregel);
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr, te weten een contactverbod met [naam slachtoffer] ;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering ten aanzien feit 3 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De verklaringen van de aangever zijn inconsistent, ongeloofwaardig en onbetrouwbaar en worden niet ondersteund door de overige inhoud van het dossier. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat het bij aangever geconstateerde letsel is opgelopen ten gevolge van de mishandelingen door de verdachte.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en onder 3 subsidiair ten laste gelegde feiten en overweegt daartoe het volgende.
Aangever [naam slachtoffer] is de vader van de verdachte. Aangever heeft op 4 april 2018 en 8 mei 2018 bij de politie verklaringen afgelegd over de ten laste gelegde mishandelingen. Op 20 september 2018 heeft hij bij de rechter-commissaris een aanvullende verklaring afgelegd. Deze op verschillende momenten afgelegde verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank, anders dan door de verdediging bepleit, consistent en worden op diverse punten ondersteund in het dossier.
De verklaringen van aangever over de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling komen er kort gezegd op neer dat de verdachte hem in de avond van 2 januari 2018 op enig moment beetpakte en hem over zich heen gooide als in een judorol. Vervolgens dook de verdachte op hem en pakte hem in een wurggreep om zijn nek, waarna over en weer werd geslagen. Aangever heeft ten gevolge van deze mishandeling letsel opgelopen aan zijn hoofd.
Deze verklaringen van aangever worden ondersteund door de foto’s van het opgelopen letsel die verbalisanten hebben aangetroffen op de telefoon van aangever. Op basis van de informatie uit de fotogalerij van de telefoon van aangever stellen de verbalisanten vast dat de foto, waarop het gezicht van aangever staat met bloed op zijn kin en bovenlip, is gemaakt op 2 januari 2018. Dit letsel past bij de verklaring van aangever dat hij op 2 januari 2018 is mishandeld door de verdachte.
De verdediging heeft aangevoerd dat aangever dit letsel niet heeft opgelopen door mishandeling, maar dat aangever mogelijk is gevallen. Dit alternatieve scenario is niet nader onderbouwd en in het dossier bevinden zich geen aanknopingspunten ter ondersteuning hiervan, zodat het niet aannemelijk is geworden. Het verweer wordt verworpen.
De verklaringen van aangever over de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling komen er kort gezegd op neer dat de verdachte hem op 6 februari 2018 in een handgemeen met een mes heeft gesneden op de bovenkant van zijn pols.
Deze verklaringen worden ondersteund door de bevindingen van de verbalisanten wanneer zij aangever op 7 februari 2018 zien. De verbalisanten relateren dat zij zagen dat aangever diverse verwondingen had op zijn handpalmen en polsen. Deze verwondingen zagen er recent uit, maar bloedden niet meer. Ze waren nog rood gekleurd en niet voorzien van een korst. Dit letsel past bij de verklaring van aangever dat de verdachte hem op 6 februari 2018 met een mes in zijn pols heeft gesneden.
De verklaringen van aangever ten aanzien van de onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde mishandeling komen er kort gezegd op neer dat de verdachte hem op 30 maart 2018 in zijn gezicht heeft geslagen en gestompt. Daarna sprong de verdachte op zijn nek en drukte zijn keel dicht. Diezelfde avond deed hij dit weer. De volgende dag gooide de verdachte een riem om de nek van aangever. De verdachte trok de riem gedurende anderhalve minuut strak aan. Ten gevolge van deze mishandeling heeft aangever letsel in zijn nek en aan zijn kaak opgelopen. Deze verklaringen worden ondersteund door de getuigenverklaring van de dochter van aangever en de zus van de verdachte, [naam zus verdachte] , naar wie aangever op 31 maart 2018 na de mishandelingen naartoe is gegaan. Zij verklaart dat zij hoorde dat haar vader smeekte om hem op te komen halen, omdat hij met de verdachte ruzie had gehad en dat het zo niet meer ging. Zij heeft op die dag, op 31 maart 2018, diverse verwondingen in de nek en op de wangen van aangever gezien.
Ook worden de verklaringen van aangever ondersteund door de bevindingen van de verbalisant wanneer aangever op 4 april 2018 aangifte komt doen van mishandeling. De verbalisant relateert dat zij ziet dat aangever op dat moment diverse striemen aan beide zijden van zijn nek had die recent veroorzaakt waren. Dit letsel past bij de verklaring van aangever dat de verdachte hem op 30 maart 2018 in zijn gezicht heeft geslagen en zijn keel (met een riem) heeft dichtgedrukt.
Gezien de aangifte, de verklaring van de zus van de verdachte en het letsel dat bij de verdachte is gezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn vader heeft mishandeld.
Dat de verklaringen van aangever ongeloofwaardig of onbetrouwbaar zouden zijn is gelet op voornoemde niet aannemelijk geworden. De verklaringen worden immers op essentiële punten ondersteund door de overige inhoud van het dossier en de rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid of betrouwbaarheid van de verklaringen. Het verweer wordt verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1
hij op 2 januari 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [naam slachtoffer] ,
heeft mishandeld door deze
-(door middel van een judorol) op/tegen de grond te gooien en
-(met kracht) met een wurggreep om de nek vast te pakken en te houden;
Feit 2
hij op 6 februari 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [naam slachtoffer] ,
heeft mishandeld door deze met een mes in zijn pols te snijden;
Feit 3 subsidiair
hij op 30 maart 2018 en 31 maart 2018 te Hoogvliet
Rotterdam, gemeente Rotterdam
zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [naam slachtoffer] ,
heeft mishandeld door hem meermalen
-tegen het gezicht te slaan en/ stompen en
-met zijn, verdachtes, arm, de keel van die [naam slachtoffer] dicht te drukken
en
-een riem om de nek van die [naam slachtoffer] te doen en de riem
(met kracht) aan te trekken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 en feit 2: mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
Feit 3: mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregelen

7.1.
Algemene overweging
De maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregelen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zijn vader meerdere malen in zijn woning mishandeld. Hij heeft dit onder andere gedaan door hem te slaan, zijn keel dicht te drukken en door hem in zijn pols te snijden. De verdachte heeft met dit handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vader.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Over de verdachte is door L.J.H. Kuiper, psychiater, en M.D. Beijer-Holtman, psycholoog, een rapport opgemaakt gedateerd 4 april 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is van 10 december 2018 tot 22 januari 2019 opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC) en is daar onderzocht door een multidisciplinair team. Omdat de verdachte zijn medewerking aan het onderzoek grotendeels heeft geweigerd, is het onderzoek zeer beperkt gebleven en is slechts zeer beperkt zicht verkregen op de verdachte en diens mogelijke problematiek. Het is voor de onderzoekers, mede vanwege de beperkingen in onderhavig onderzoek, niet mogelijk geworden om tot gefundeerde diagnostische conclusies te komen. Wel menen de onderzoekers dat de levensloop van de verdachte dermate verstoord verlopen is en er thans zo evident sprake is van problemen, dat gesteld kan worden dat er tenminste sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Een nadere differentiering tussen de diverse mogelijke psychiatrische hypotheses kan op basis van eigen onderzoek van het PBC niet aangebracht worden. Gedacht kan worden aan een persoonlijkheidsstoornis, dan wel een stoornis in het autismespectrum, die ook gezien wordt als een gebrekkige ontwikkeling gezien de pervasieve aard van de problematiek. Dat daarnaast mogelijk ook nog sprake zou kunnen zijn van een ziekelijke stoornis, zoals een stoornis in het gebruik van middelen en/of een chronisch psychotische kwetsbaarheid wordt door de onderzoekers aannemelijk geacht, maar kan niet met zekerheid worden gesteld.
De door de onderzoekers vastgestelde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Hoewel er meerdere aanwijzingen zijn dat er mogelijk ten tijde van het ten laste gelegde vanuit verdachtes gebrekkige ontwikkeling sprake zou kunnen zijn geweest van functiebeperkingen die hem in meer of mindere mate handelingsvrij zouden kunnen hebben gemaakt, kan hierover met onvoldoende zekerheid uitspraak worden gedaan om tot een doorwerking van de vastgestelde gebrekkige ontwikkeling in de ten laste gelegde feiten te komen. Evenmin kunnen de onderzoekers uitspraken doen over toerekenbaarheid of recidiverisico. Mede gelet hierop kunnen de onderzoekers de vraag welke aanbevelingen te doen zijn voor interventies die het eventuele recidivegevaar kunnen beperken, niet beantwoorden.
De verdachte is op 7 augustus 2012 eveneens betrokken geweest bij onder andere een geweldsdelict, naar aanleiding waarvan door J. Nys, psycholoog, en J. Hoerée, psychiater, rapporten zijn opgesteld over de verdachte, gedateerd 8 april 2013 en 1 mei 2013. Deze rapporten zijn toegevoegd aan het dossier van de onderhavige zaak. Uit die rapporten blijkt dat de verdachte destijds leed aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en aan een waanstoornis. De onderzoekers stelden vast dat de wanen hardnekkig konden zijn en lang konden blijven bestaan en de veranderingscapaciteiten van de verdachte waren uiterst beperkt. Er was geen veranderingsmotivatie. Het recidiverisico werd hoog ingeschat en de toen vastgestelde stoornissen verhoogden het risico op gewelddadig gedrag. Mede op basis van deze rapporten is de verdachte op 29 mei 2013 veroordeeld tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De verdachte heeft zich aan deze behandeling onttrokken zodat een feitelijke behandeling van de antisociale persoonlijkheidsstoornis en waanstoornis niet heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusies van de psychiater en psycholoog in het rapport van 4 april 2019 worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. Vastgesteld wordt dat bij de verdachte tijdens het begaan van de ten laste gelegde feiten tenminste een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Tevens wordt vastgesteld dat in 2013 geestelijke stoornissen bestonden bij de verdachte waarvoor hij niet is behandeld. Nu de verdachte zijn medewerking heeft geweigerd aan het onderzoek in het PBC, kunnen de onderzoekers niet met zekerheid vaststellen of deze in 2013 vastgestelde geestelijke stoornissen thans nog aanwezig zijn. Dit gebrek in het onderzoek komt voor risico van de verdachte en gelet op de weigerachtige houding van de verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te laten doen. Vanwege de weigering van de verdachte medewerking te verlenen aan het onderzoek kunnen de onderzoekers geen uitspraak doen over toerekenbaarheid. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar te achten. Wel wordt de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege het bij de verdachte tijdens het begaan van de strafbare feiten bestaan van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Behandeling in welke vorm?
Gelet op de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, de thans mogelijk nog bestaande geestelijke stoornissen en de feiten waarvoor de verdachte wordt veroordeeld, acht de rechtbank het niet verantwoord dat de verdachte zonder behandeling voor zijn gebrekkige ontwikkeling terug zal keren in de maatschappij. De vraag is dan in welke vorm behandeling moet plaatsvinden. De onderzoekers hebben zich in het rapport van
4 april 2019 onthouden van een advies over behandeling in een strafrechtelijk kader. De officier van justitie heeft TBS met dwangverpleging gevorderd. De verdediging heeft plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex art 37 Sr bepleit. Subsidiair is oplegging van de TBS-maatregel met voorwaarden bepleit.
Gelet op het zware karakter van de TBS-maatregel, heeft de rechtbank bekeken welke reële alternatieven er zijn voor het opleggen van deze maatregel.
Een klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijke straf is niet toereikend, gelet op de ontbrekende bereidheid tot medewerking van de verdachte en zijn gebrek aan ziekte-inzicht.
De maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, ex art. 37 Sr, zoals door de verdediging is bepleit, is evenmin een optie. Weliswaar bestond bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, maar niet aannemelijk is geworden dat hij geheel ontoerekeningsvatbaar is, zoals vereist is voor een plaatsing ex art. 37 Sr.
Dan resteert binnen het strafrecht de optie van de TBS, al dan niet met dwangverpleging. Voor die maatregel is een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens vereist. Zoals hiervoor vastgesteld bestond bij de verdachte tijdens het begaan van de strafbare feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Tevens is voldaan aan de eis van een multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37 lid 2 Sr. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat, hoewel het gaat om – in de context van de TBS-maatregel gezien – relatief lichte strafbare feiten, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen in dit geval de terbeschikkingstelling eisen van de verdachte met verpleging van overheidswege. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte zich eerder heeft onttrokken aan behandeling in het kader van een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex art 37 Sr. Verder neemt de rechtbank de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de ten aanzien van medewerking aan onderzoeken weigerachtige houding van de verdachte in aanmerking. De verdachte heeft door deze houding alternatieve, minder vergaande maatregelmodaliteiten voor behandeling van ten minste zijn gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en vermindering van het herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt.
Vastgesteld wordt dat de bewezen verklaarde feiten, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, misdrijven zijn als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1 Sr.
Aan de verdachte zal, gelet op het voorgaande, terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, onvoldoende aanleiding om de verdachte daarnaast ook een gevangenisstraf op te leggen.
De terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van meerdere mishandelingen. Dit betreffen misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de TBS met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan verdachte tevens de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van
5 jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] . De rechtbank zal bepalen dat vervangende hechtenis voor de duur van een week zal worden toegepast bij iedere keer dat niet wordt voldaan aan deze maatregel, tot een maximum van zes maanden.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit, nu de vordering ziet op geestelijk letsel en dit letsel onvoldoende concreet is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
Anders dan door de verdediging bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voldoende concreet is onderbouwd. De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 750,00. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 januari 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en onder 3 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] , gedurende 5 (vijf) jaar na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (een) week met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 750,00(hoofdsom,
zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 750,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. in ’t Veld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op of omstreeks 2 januari 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente
Rotterdam
zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [naam slachtoffer] ,
heeft mishandeld door deze
-(door middel van een judorol) op/tegen de grond te gooien en/of
-(met kracht) met een wurggreep om de nek vast te pakken en te houden;
Feit 2
hij op of omstreeks 6 februari 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente
Rotterdam
zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [naam slachtoffer] ,
heeft mishandeld door deze met een mes in zijn pols en/of arm te snijden;
Feit 3
hij op of omstreeks 30 maart 2018 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente
Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal,
-in/tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
-met zijn, verdachtes, arm, (met kracht) de keel van die [naam slachtoffer] heeft
dichtgedrukt en/of
-een riem en/of touw om de nek van die [naam slachtoffer] heeft gedaan en/of de
riem en/of het touw (met kracht) heeft aangetrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 maart 2018 en/of 31 maart 2018 te Hoogvliet
Rotterdam, gemeente Rotterdam
zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [naam slachtoffer] ,
heeft mishandeld door hem meermalen, althans eemnaal,
-in/tegen het gezicht te slaan en/of stompen en/of
-met zijn, verdachtes, arm, de keel van die [naam slachtoffer] dicht te drukken
en/of
-een riem en/of touw om de nek van die [naam slachtoffer] te doen en/of de riem
en/of het touw (met kracht) aan te trekken.