In deze civiele procedure, aangespannen door de Stichting Hogeschool van Amsterdam tegen een gedaagde, heeft de kantonrechter op 10 mei 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft een vordering van de Hogeschool tot betaling van schoolkosten door de gedaagde voor het collegejaar 2015-2016. De Hogeschool vorderde een bedrag van € 2.422,39, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, omdat de gedaagde in gebreke was gebleven met de betaling van deze kosten. De gedaagde heeft echter gemotiveerd verweer gevoerd, stellende dat hij niets verschuldigd was omdat hij niet meer ingeschreven stond en geen lessen had gevolgd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Hogeschool in een eerdere procedure, op 22 februari 2019, een vergelijkbare vordering had ingesteld die was afgewezen. De kantonrechter overwoog dat het ne bis in idem-beginsel, dat voorkomt dat eenzelfde vordering opnieuw kan worden ingediend, ook in civiele procedures van toepassing is. Aangezien de grondslag en strekking van de huidige vordering identiek zijn aan die van de eerdere vordering, werd de nieuwe vordering afgewezen. De Hogeschool werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden vastgesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van het ne bis in idem-beginsel in het civiele recht en de noodzaak voor partijen om hun vorderingen zorgvuldig te onderbouwen, vooral wanneer er al eerder over een vergelijkbare zaak is beslist.