ECLI:NL:RBROT:2019:3660

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
10/750261-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne in containers via de Rotterdamse en Antwerpse haven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De verdachte had een organiserende rol in een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne via de havens van Rotterdam en Antwerpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het opzetten van drugslijnen en het uitvoeren van voorbereidingshandelingen, waaronder het regelen van transporten en het gebruik van dekmantels. De officier van justitie had 27 maanden gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk voorbereiden en bevorderen van de invoer van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne, en verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte niet op de hoogte was van de criminele activiteiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid van de verdachte in de drugshandel en de risico's die deze activiteiten met zich meebrengen voor de volksgezondheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750261-15
Datum uitspraak: 15 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 12 maart 2019, 13 maart 2019, 15 maart 2019 en 15 april 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. R.S. Dhoen en M.L.B. Wille (hierna officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ( [naam onderzoek] )
4.1.1.
Inleiding
Het onderzoek [naam onderzoek] betreft de verdenking dat de verdachte zich samen met anderen, waaronder de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] , schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen inzake de Opiumwet. Gedurende het onderzoek [naam onderzoek] zijn diverse personen geobserveerd en getapt.
Verder heeft er gedurende ruim een jaar opname van vertrouwelijke communicatie (hierna: OVC-gesprekken) plaatsgevonden in het kantoor van de [naam medeverdachte 1] in Hoogvliet en in zijn Mercedes. Deelnemers aan deze OVC-gesprekken waren, naast [naam medeverdachte 1] , onder meer
[naam medeverdachte 2] en de verdachte, maar ook anderen.
In deze bewijswaardering zullen vaststellingen worden gedaan en conclusies worden getrokken. Deze vinden hun grondslag in de feiten en omstandigheden zoals die volgen uit de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. De verdachte heeft wellicht deelgenomen aan gesprekken en is gezien bij observaties. Dat hij daarbij opzet op of wetenschap had van voorbereidingshandelingen kan echter niet bewezen worden. De verdachte betwist dat hij gesprekken heeft gevoerd of ontmoetingen heeft gehad over drugsgerelateerde zaken.
4.1.3.
Beoordeling
Een groot deel van het dossier bestaat uit opgenomen OVC-gesprekken. Veel van die gesprekken gaan onmiskenbaar over invoer van verdovende middelen, meer specifiek over cocaïne. Onderwerpen van gesprek waren onder meer:
  • de kosten en verdiensten van de handel in verdovende middelen;
  • de wijze van verstoppen van de verdovende middelen;
  • de diverse havens en controles aldaar;
  • de wijze van uithalen van de verdovende middelen.
Dat het niet alleen bleef bij praten over verdovende middelen, maar dat er ook concrete stappen werden gezet om drugslijnen op te zetten blijkt uit de deelonderzoeken [naam deelonderzoek 1] en [naam deelonderzoek 2] .
Zo blijkt uit het deelonderzoek [naam deelonderzoek 1] dat [naam medeverdachte 1] samen met onder meer [naam medeverdachte 2] bezig was met het opzetten van een reguliere fruitlijn via een bedrijf in [naam deelonderzoek 1] dat ananassen exporteerde. In de periode van augustus tot en met november 2015 zijn door
[naam bedrijf 1] , het bedrijf van [naam medeverdachte 1] , ook daadwerkelijk drie containers met ananassen geïmporteerd. Dit betroffen testcontainers. Het doel was om op een later moment een hoeveelheid verdovende middelen in de containers met ananassen te stoppen, zo blijkt uit de gesprekken. De cocaïne zou in de bodem van de containers gestopt worden en gesmokkeld worden via de haven van Antwerpen.
In deelonderzoek [naam deelonderzoek 2] is in diverse OVC-gesprekken te lezen hoe [naam medeverdachte 1] samen met
[naam medeverdachte 2] de mogelijkheden heeft onderzocht om (industrieel) [naam deelonderzoek 2] uit Colombia te importeren. Ook hierbij was het doel om op een later moment een hoeveelheid verdovende middelen aan de lading toe te voegen. Door middel van een chemisch proces zou de cocaïne later van het [naam deelonderzoek 2] gescheiden worden.
In verband met bovenstaande plannen hebben [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] drie eigenaren van bedrijven benaderd om hun B.V. - al dan niet met medeweten van de criminele bedoeling - ter beschikking te stellen als dekmantel en/of voor ontvangst en/of opslag van de containers met testladingen fruit en [naam deelonderzoek 2] en - later - verdovende middelen. Dit betroffen de bedrijven [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] .
Bij [naam bedrijf 3] werden testcontainers uit deelonderzoek [naam deelonderzoek 1] afgeleverd.
[naam bedrijf 4] . werd benaderd om [naam deelonderzoek 2] te importeren. [naam bedrijf 2] is wel benaderd maar uiteindelijk is van dit bedrijf geen gebruik gemaakt, omdat de eigenaar afhaakte.
Verder blijkt uit OVC-gesprekken en observaties dat [naam medeverdachte 1] regelmatig contact had met twee personen, te weten [naam 1] en [naam 2] , die kunnen worden gelinkt aan een Italiaanse groepering die geld investeerde en/of wilde investeren in de op te zetten lijnen. Ten tijde van de aflevering van de eerste testcontainer in deelonderzoek [naam deelonderzoek 1] waren [naam 2] en [naam 1] in Nederland aanwezig. Veelzeggend in dat verband is een
OVC-gesprek van 3 september 2015 waarin [naam medeverdachte 1] op zijn kantoor te Hoogvliet met [naam 1] en [naam 2] spreekt over het ‘bouwen van een snelweg tussen de exporteur en importeur’, over het ‘zwanger maken van een container’, over ‘ [nummer aanlegplaats] ’ en over ‘jongens die het er uit halen voor het door de scan gaat’.
In deelonderzoek [naam deelonderzoek 2] voerde [naam medeverdachte 1] onderhandelingen met de Italiaanse partij over de hoeveelheid verdovende middelen die aan het [naam deelonderzoek 2] zou worden toegevoegd. Ook blijkt van investeringen die in dit verband gedaan werden.
Naast deze Italiaanse contacten had [naam medeverdachte 1] ook zakelijk contact met een Belgische organisatie. Daarbij komt ook de verdachte in beeld. Er zijn meerdere ontmoetingen waargenomen waarbij aanwezig waren [naam medeverdachte 1] , de verdachte en een Belg genaamd
[naam medeverdachte 3] , ook wel ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ genoemd. [naam medeverdachte 1] en de verdachte zijn ook tweemaal naar Antwerpen gereisd voor ontmoetingen met [naam medeverdachte 3] . Ook zijn er diverse
OVC-gesprekken waaraan de verdachte deelneemt.
Contactpersonen van de Italiaanse en Belgische organisatie kwamen elkaar ook tegen:
zo vindt op 9 september 2015 een ontmoeting plaats in het restaurant van Ikea te Breda, waarbij aanwezig waren [naam medeverdachte 1] , de verdachte, [naam 1] , [naam 2] en [naam medeverdachte 3] . Na afloop van deze ontmoeting vindt een gesprek plaats in de Mercedes tussen de verdachte, [naam 1] en [naam 2] . Hieruit valt op te maken dat tijdens de ontmoeting bij Ikea gesproken werd over de smokkel van verdovende middelen.
Uit het dossier blijkt verder dat de verdachten met elkaar communiceerden via zogenaamde PGP-toestellen en dat [naam medeverdachte 1] zorgde voor verstrekking van die toestellen aan onder meer de verdachte en [naam medeverdachte 2] .
De verdachte betwist dat de gesprekken en ontmoetingen waaraan hij deelnam over drugsgerelateerde zaken gingen. De rechtbank ziet dit anders. Naast bovenvermelde vaststelling over de ontmoeting bij de Ikea van 9 september 2015, blijkt uit diverse gesprekken waaraan de verdachte deelneemt dat wel degelijk daarover gesproken werd.
Zo is er een zeer belastend gesprek van 18 mei 2015 op het kantoor van [naam medeverdachte 1] waaraan o.a. de verdachte deelnam (verdachte = NNman). In dit gesprek is uitvoerig over drugsgerelateerde zaken gesproken en heeft de verdachte veel kennis tentoongespreid over de gang van zaken in de haven van Vlissingen en de wijze waarop controles op containers wordt uitgeoefend. De verdachte heeft onder meer in dit gesprek gezegd dat ‘mensen op hun plaats gezet moeten worden’, dat hij ‘Vlissingen heeft’, dat ‘de boot van Seatrade is, dat is heel belangrijk rechtstreeks op Vlissingen en de container moet van [naam bedrijf 5] (zijn)’, dat hij ‘bezig is met jongens die dat trucje kunnen’ en ‘dat de scanner in Vlissingen is vastgeroest’.
De inhoud van dit gesprek ‘kleurt’ ook de inhoud van overige - minder expliciete - gesprekken opgenomen in de bewijsmiddelen waaraan de verdachte deelneemt. Zo is er een ontmoeting waargenomen op 1 juli 2015 bij [naam horecagelegenheid] te Rotterdam, waarbij onder meer aanwezig waren de verdachte, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] . Er is gesproken over transporten/zendingen, over ‘containers en een douane jongen’, over ‘120 afgegeven’ en over ‘het voordeel dat ze in Antwerpen hebben’.
In een gesprek van 24 oktober 2015 op het kantoor van [naam medeverdachte 1] in Hoogvliet heeft de verdachte gezegd dat hij net bericht krijgt van ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ ( [naam medeverdachte 3] ). De verdachte las vervolgens voor: ‘het gaat goed. Italië afgesproken … bodem goed’. [naam medeverdachte 1] heeft op een gegeven moment in dit gesprek gezegd dat ze ‘keihard gas gaan geven met de Italianen, want die heeft hij een beetje onder druk gezet’ en ‘dat is dat [naam deelonderzoek 2] -verhaal’. Tijdens dit gesprek heeft de verdachte namens de Belgische organisatie een geldbedrag aan [naam medeverdachte 1] overhandigd, zo is af te leiden uit dit gesprek.
De gesprekken en ontmoetingen in onderling verband en samenhang beschouwd leidt tot de conclusie dat wel degelijk over drugsgerelateerde zaken werd gesproken.
Gelet op het bovenstaande en de in bijlage II vermelde bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen bezig heeft gehouden met het verrichten van verschillende voorbereidings- en bevorderingshandelingen ten aanzien van de invoer van meerdere transporten cocaïne.
4.1.4.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Het tenlastegelegde is bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
( [naam onderzoek] )
hij in de periode van 12 mei 2015 tot en met 24 november 2015, te Rotterdam en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) aanzienlijke (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne
, zijndeeen middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, mede te plegen, en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit;
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk (telkens)
- naar België gereisd om aldaar ontmoetingen te hebben en/of afspraken te maken met de leveranciers en kopers van voornoemde handelshoeveelheden cocaïne, en
- één of meer mobiele (organisatie)telefoon(s), met het beveiligingsprogramma PGP, voorhanden gehad en/of verstrekt, en
  • telefoon en/of (versluierde) ping-gesprekken en/of (versluierde) e-mailgesprekken gevoerd middels die PGP telefoons met zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij) voornoemde handelshoeveelheden cocaïne, en
  • een of meerdere ontmoetingen gehad en/of geregeld in Rotterdam, althans in Nederland, en/of Antwerpen, althans in België, met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij) voornoemde handelshoeveelheden cocaïne en
- personen benaderd en/of laten benaderen om hun bedrijf ( [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] .) ter beschikking te stellen als dekmantel en/of voor de ontvangst en/of opslag van voornoemde handelshoeveelheden cocaïne en
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of ontvangen van zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) voor het opzetten van een of meerdere transportlijn(en) voor de invoer van cocaïne in container(s) en/
- een hoeveelheid fruit besteld en/of laten bestellen die moest dienen als deklading voor de verdovende middelen en
- de logistiek en administratie geregeld voor het transport van een container met daarin fruit met daartussen bedoelde verdovende middelen van Costa Rica en/of Colombia en/of Panama naar Nederland.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
- een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen;
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- voorwerpen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen voorbereidingshandelingen verricht die gericht waren op het vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van aanzienlijke handelshoeveelheden cocaïne. De verdachte had een relatief hoge positie in de organisatie. Hij was contactpersoon, ging met criminele organisaties om de tafel en was een belangrijke schakel voor bepaalde aanvoerhavens. De verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven slechts oog te hebben gehad voor zijn eigen persoonlijk gewin zonder daarbij acht te slaan op het gevaar die de handel in harddrugs met zich meebrengt voor de volksgezondheid en op de zware criminaliteit waarmee de handel vaak gepaard gaat.
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis, dan wel het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijk strafdeel. Een dergelijke straf doet echter onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Gezien die ernst acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 7 februari 2019, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met de eerdergenoemde rol die de verdachte bij de voorbereidingshandelingen heeft vervuld.
Verder is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 24 november 2015 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn daarom aangevangen.
Tussen de datum van de inverzekeringstelling en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drie jaar en vijf maanden. Er is in de deze zaak dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist, passend en geboden is.
Het bevel tot voorlopige hechtenis, die bij latere beslissing was geschorst, zal worden opgeheven.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, die bij latere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. A. Verweij en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs en J. Spanner, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2019.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 12 mei 2015 tot en met 24 november 2015,
te Rotterdam en/of Spijkenisse en/of Antwerpen, althans in Nederland en/of België, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) aanzienlijke (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk (telkens)
- naar Costa Rica en/of Panama en/of Colombia en/of Italië en/of België gereisd om aldaar ontmoetingen te hebben en/of afspraken te maken met de leveranciers en kopers van voornoemde handelshoeveelheden cocaïne, en/of
- één of meer mobiele (organisatie)telefoon(s), met het beveiligingsprogramma PGP, voorhanden gehad en/of verstrekt, en/of
- telefoon en/of (versluierde) ping-gesprekken en/of (versluierde) e-mailgesprekken gevoerd middels die PGP telefoons met zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij) voornoemde handelshoeveelheden cocaïne, en/of
  • een of meerdere ontmoetingen gehad en/of geregeld in Rotterdam en/of Vlissingen en/of Amsterdam, althans in Nederland, en/of Antwerpen, althans in België, met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij) voornoemde handelshoeveelheden cocaïne, en/of
  • personen benaderd en/of laten benaderen om hun bedrijf ( [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 4] .) ter beschikking te stellen als dekmantel en/of voor de ontvangst en/of opslag van voornoemde handelshoeveelheden cocaïne, en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of ontvangen van zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) voor het opzetten van een of meerdere transportlijn(en) voor de invoer van cocaïne in container(s), en/of
- een hoeveelheid fruit besteld en/of laten bestellen die moest dienen als deklading voor de verdovende middelen, en/of
- de logistiek en administratie geregeld voor het transport van een container met daarin fruit met daartussen bedoelde verdovende middelen van Costa Rica en/of Colombia en/of Panama naar Nederland.