ECLI:NL:RBROT:2019:3599

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
19-272 ea
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en risico's van ondernemerschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die inkomsten ontving uit een AOW-uitkering en aanvullend pensioen, had een aanzienlijke schuldenlast van € 108.453,18. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet te goeder trouw was in het ontstaan en onbetaald laten van zijn (zakelijke) schulden, die tussen 2014 en 2016 waren ontstaan. De verzoeker was tevens bestuurder van een onderneming, wat in strijd is met de beginselen van de schuldsaneringsregeling vanwege de financiële risico's en de beperkte controle door de bewindvoerder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker van 2000 tot 2012 werkzaam was voor verschillende ondernemingen en dat hij in 2013 een eenmanszaak, Quake Pub, heeft overgenomen. Deze onderneming was vanaf het begin niet winstgevend en leidde tot diverse schulden. Ondanks dat de verzoeker nauwelijks schulden had voordat hij de onderneming overnam, heeft hij in de jaren 2014 tot en met 2016 aanzienlijke schulden laten ontstaan. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker te lang met de onderneming is doorgegaan, terwijl deze al noodlijdend was, en dat hij extra risico's is aangegaan door een onderhuurconstructie te creëren die niet heeft geleid tot betalingen.

De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet voldeed aan de vereiste goede trouw en dat er geen feiten of omstandigheden waren die toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigden. Het verzoek werd afgewezen, waarbij de rechtbank ook opmerkte dat de verzoeker in 2017 bestuurder was geworden van een andere onderneming, wat de afwijzing verder onderbouwde. De rechtbank wees het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, met de mogelijkheid voor de verzoeker om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 26 april 2019
[naam]
[adres]
[woonplaats]
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 18 februari 2019 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van
16 april 2019.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit een AOW-uitkering en aanvullend pensioen. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet
€ 108.453,18.

3.De beoordeling

De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van 2000 tot 2012 werkzaam is geweest voor verschillende ondernemingen die werden gedreven door de aandeelhouders van Rubalas Holding B.V. Als een onderneming failliet ging of werd beëindigd dan begonnen de aandeelhouders een nieuwe onderneming, waarbij verzoeker weer in dienst kwam. Verzoeker heeft verklaard dat hij in de laatste jaren van zijn dienstbetrekking met zijn werkgever afspraken had gemaakt om (een gedeelte van) de loonbetalingen uit te stellen. Volgens verzoeker had hij aan het einde van de dienstbetrekking nog recht op een bedrag aan achterstallig loon van circa € 52.000,00, wat verzoeker als pensioen wilde gebruiken. Binnen de onderneming van de werkgever bleek echter geen geld meer aanwezig om verzoeker te betalen. Om toch in zijn pensioen te kunnen voorzien, heeft verzoeker vervolgens, in samenwerking met een investeerder, in 2013 de eenmanszaak Quake Pub overgenomen. De exploitatie was vanaf het begin niet winstgevend en er ontstonden diverse schulden. Verzoeker heeft voorts verklaard dat hij in 2016 met de investeerder van Quake Pub de afspraak heeft gemaakt dat de onderneming door een ander geëxploiteerd zou gaan worden, waarbij de bedrijfsruimte onderverhuurd zou worden. Verzoeker zou daarbij een commissie van € 750,00 per maand ontvangen onder de voorwaarde dat de huur en andere vaste lasten voldaan zouden worden door de onderhuurder. De onderhuurder heeft echter nooit betaald, waardoor onder andere een huurvordering van bijna € 50.000,00 is ontstaan. Verzoeker is in 2017 gestopt met Quake Pub.
Verzoeker heeft na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd de exploitatie van Quake Pub overgenomen, waarbij de inkomsten als aanvulling op zijn pensioen dienden. Verzoeker had nauwelijks schulden voorafgaand aan het overnemen van deze onderneming. Volgens de schuldenlijst heeft verzoeker in 2014 voor circa € 41.000,00, in 2015 voor
€ 7.000,00 en in 2016 voor € 57.000,00 aan (zakelijke) schulden laten ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker te lang is doorgegaan met de onderneming terwijl deze vanaf het begin in 2013 al noodlijdend was. In plaats van de onderneming te beëindigen, is verzoeker bovendien in 2016 extra risico’s aangegaan in de vorm van een onderhuurconstructie. Gebleken is dat de huur door de onderhuurder nimmer is voldaan, waardoor een huurvordering is ontstaan van circa € 50.000,- (Berkhout De Lange Advocaten), die op verzoeker wordt verhaald.
Gelet op deze gang van zaken was verzoeker niet te goeder trouw in het laten ontstaan en/of onbetaald laten van de (zakelijke) schulden op de schuldenlijst die in 2014 tot en met 2016 zijn ontstaan. De rechtbank betrekt in dit oordeel ook de omstandigheid dat verzoeker de onderneming is gestart en de extra ondernemersrisico’s is aangegaan terwijl voor hem geen noodzaak bestond om inkomsten te verkrijgen. Verzoeker had immers in 2013 nauwelijks schulden en ontving een gegarandeerd inkomen uit zijn AOW-uitkering en (beperkte) pensioenvoorziening.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Daarnaast is gebleken dat verzoeker in 2017 bestuurder is geworden van een andere onderneming. Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bestuurder van deze onderneming zal blijven zodat hij (indien nodig) de boekhouding kan overleggen aan de FIOD. Het zijn van bestuurder van een onderneming strookt niet met de beginselen van de schuldsaneringsregeling, vanwege de (financiële) risico’s die daaraan kunnen kleven en de beperkte controlemogelijkheden voor de in de schuldsaneringsregeling aan te stellen bewindvoerder. Dat geldt in het geval van verzoeker te meer nu hij een onderzoek van de FIOD naar de activiteiten van de onderneming verwacht.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, en in aanwezigheid van
J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019. [1]

Voetnoten

1.