ECLI:NL:RBROT:2019:3595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
6 mei 2019
Zaaknummer
19-271 ea
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot dwangakkoord in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door de verzoeker, die bestuurder is van een besloten vennootschap. De verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar de rechtbank oordeelde dat onvoldoende aannemelijk was dat dit voorstel het uiterste was waartoe de verzoeker in staat moest worden geacht. De rechtbank constateerde dat er onvoldoende waarborgen waren dat de verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zou afdragen. De verzoeker had in totaal zeventien schuldeisers, met een totale vordering van € 108.453,18, en had een regeling aangeboden die voorzag in een betaling van 5,398% aan de preferente schuldeisers en 2,7% aan de concurrente schuldeisers.

Tijdens de zitting op 16 april 2019 waren de schuldeisers MAIN en [X] niet aanwezig, maar hadden zij wel een verweerschrift ingediend. MAIN had te kennen gegeven niet mee te willen werken aan het minnelijk traject, terwijl [X] het verzoek tot dwangakkoord afwees op basis van de stelling dat de schulden van de verzoeker niet te goeder trouw waren ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wogen dan die van de verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank wees het verzoek om een gedwongen schuldregeling af, met de overweging dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij niet in staat was om meer te betalen aan zijn schuldeisers.

De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, en griffier J. Hillen-Huizer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 26 april 2019
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[naam 1]
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 18 februari 2019, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • MAIN Energie, vertegenwoordigd door Hendriks Incasso, hierna te noemen: MAIN;
  • Mevrouw [naam 2] , vertegenwoordigd door De Voordeligste Deurwaarder.nl, hierna te noemen: [X] ;
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[X] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend en aangekondigd niet ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Ter zitting van 16 april 2019 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna te noemen schuldhulpverlening).
MAIN is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeventien schuldeisers, waarvan één preferente en zestien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 108.453,18 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 8 oktober 2018 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 5,398% aan de preferente schuldeisers en 2,7% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn AOW-uitkering en aanvullend pensioen. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Verzoeker heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van 2000 tot 2012 werkzaam is geweest voor verschillende ondernemingen die werden gedreven door de aandeelhouders van Rubalas Holding B.V. Als een onderneming failliet ging of werd beëindigd dan begonnen de aandeelhouders een nieuwe onderneming, waarbij verzoeker weer in dienst kwam. Verzoeker heeft verklaard dat hij in de laatste jaren van zijn dienstbetrekking met zijn werkgever afspraken had gemaakt om (een gedeelte van) de loonbetalingen uit te stellen. Volgens verzoeker had hij aan het einde van de dienstbetrekking nog recht op een bedrag aan achterstallig loon van circa € 52.000,00, wat verzoeker als pensioen wilde gebruiken. Binnen de onderneming van de werkgever bleek echter geen geld meer aanwezig om verzoeker te betalen. Om toch in zijn pensioen te kunnen voorzien, heeft verzoeker vervolgens, in samenwerking met een investeerder, in 2013 de eenmanszaak Quake Pub overgenomen. Verzoeker heeft [X] daarbij in dienst genomen op basis van een 0-uren contract. De exploitatie was vanaf het begin niet winstgevend en er ontstonden diverse schulden. Hierdoor heeft verzoeker de arbeidsovereenkomst met [X] beëindigd. Verzoeker is in 2014 veroordeeld om aan [X] een bedrag van € 11.446,08 te betalen vanwege achterstallig loon. Verzoeker heeft voorts verklaard dat hij in 2016 met de investeerder van Quake Pub de afspraak heeft gemaakt dat de onderneming door een ander geëxploiteerd zou gaan worden, waarbij de bedrijfsruimte onderverhuurd zou worden. Verzoeker zou daarbij een commissie van € 750,- per maand ontvangen onder de voorwaarde dat de huur en andere vaste lasten voldaan zouden worden door de onderhuurder. De onderhuurder heeft echter nooit betaald, waardoor onder andere een huurvordering van bijna € 50.000,- is ontstaan. Verzoeker is in 2017 gestopt met Quake Pub.
Vervolgens is verzoeker in 2017 bestuurder geworden van Rubalas Holding B.V. Verzoeker heeft verklaard dat hij vermoedens heeft dat de FIOD een onderzoek naar de onderneming zal gaan doen, en dat hij vreest dat hem ten onrechte de schuld in de schoenen geschoven zal worden. Verzoeker is bestuurder geworden om de beschikking te houden over de boekhouding van de onderneming, zodat hij die desgewenst kan overleggen. Verzoeker heeft verklaard dat de onderneming geen activiteiten meer verricht en dat hij geen inkomsten ontvangt uit de onderneming.
Tevens heeft verzoeker ter terechtzitting verklaard dat hij al 20 jaar van tafel en bed is gescheiden van zijn partner. Volgens verzoeker is op enig moment een onderzoek ingesteld, omdat de ex-partner in het weekend bij verzoeker verblijft. Verzoeker en zijn partner zijn hierdoor gekort op hun AOW-uitkering. De echtscheiding is, volgens verzoeker op advies van de Sociale Verzekeringsbank, in 2017 formeel uitgesproken en ingeschreven in het register.
Vijftien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. MAIN en [X] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van (in totaal) € 15.004,52 op verzoeker.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft Hendriks Incasso namens MAIN te kennen gegeven niet mee te zullen werken met het minnelijk traject, zolang zij geen documentatie (zoals een schuldenlijst) krijgen. Verzoeker heeft namelijk wel vaker wat gezegd, aldus de gemachtigde van MAIN.
In haar verweerschrift heeft [X] verzocht het verzoek dwangakkoord af te wijzen. Zij stelt zich op het standpunt dat de schulden van verzoeker niet te goeder trouw zijn ontstaan. Volgens [X] heeft de door haar ingeschakelde deurwaarder beslag gelegd op de bankrekening van verzoeker en zijn partner, waarna verzoeker op papier is gescheiden. Ook heeft hij zijn kinderen een zelf opgestelde verklaring laten ondertekenen waarin stond dat verzoeker alle inboedel in zijn woning van hen heeft geleend, waardoor uiteindelijk geen beslag kon worden gelegd door de deurwaarder. Tevens beschikt verzoeker over een auto die op naam van zijn compagnon staat.
Daarnaast verwijt [X] verzoeker dat hij op zijn leeftijd als ondernemer nog zoveel schulden heeft gemaakt, terwijl hij er ook voor had kunnen kiezen om met pensioen te gaan. [X] stelt dat verzoeker een vooropgezet plan had om schulden te maken omdat zijn pensioen nogal summier was.
Tot slot stelt [X] in haar verweerschrift dat het onacceptabel is dat verzoeker na alle financiële conflicten met schuldeisers in 2017 heeft besloten een onderneming te starten c.q. te vertegenwoordigen, hetgeen tot op heden het geval is.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben de weigerende schuldeisers geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van MAIN en [X] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of MAIN en [X] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van MAIN en [X] een aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 13,9 % daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat MAIN en [X] in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Onvoldoende is gewaarborgd dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen.
Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van een AOW-uitkering en een aanvullend pensioen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker sinds 2017 bestuurder is van Rubalas Holding B.V. Weliswaar heeft verzoeker ter terechtzitting verklaard dat geen activiteiten worden verricht binnen de onderneming, maar dat neemt niet weg dat dit in de toekomst kan veranderen. Niet is gebleken dat de schuldeisers van verzoeker daarvan zullen of kunnen profiteren.
Daarnaast komt het verweer van [X] er op neer dat zij meent dat verzoeker op verschillende manieren heeft getracht om vermogen buiten het bereik van zijn schuldeisers te brengen. Verzoeker heeft verklaard dat hij niet pas in 2017 maar feitelijk al ruim 20 jaar is gescheiden van zijn partner. Verzoeker heeft dit niet nader onderbouwd. Integendeel, verzoeker heeft verklaard dat zijn AOW-uitkering na een onderzoek naar de situatie van verzoeker en zijn (ex-)partner, is teruggevorderd, hetgeen er op duidt dat ook de Sociale Verzekeringsbank niet overtuigd was van de (feitelijke) scheiding van verzoeker en zijn partner. Uit het afschrift uit de basisregistratie personen volgt dat het huwelijk van verzoeker in mei 2017 is ontbonden, derhalve nadat verzoeker (in 2014) door de rechtbank is veroordeeld om aan [X] te betalen. Verzoeker heeft desgevraagd ter zitting geen verklaring gegeven over zijn vermogen inzake de inboedel en de auto zoals gesteld door [X] . Hierdoor heeft verzoeker onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn vermogen ten goede is gekomen aan de crediteuren.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat [X] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen.
Indien dit aanbod wordt vergeleken met de situatie dat verzoeker zou worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, dan geldt dat dit aanbod gunstiger is voor de schuldeisers omdat daarbij, anders dan in de schuldsaneringsregeling, geen kosten voor bewindvoerderssalaris en griffierecht verschuldigd zijn. Zoals de rechtbank echter heden bij afzonderlijke uitspraak zal beslissen, voldoet verzoeker niet aan de vereisten voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hiervan uitgaande, dient het aanbod vergeleken te worden met de situatie dat geen sprake is van een toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die vergelijking leidt tot de vaststelling dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moeten worden geacht. Immers, verzoeker kan geacht worden in staat te zijn om ook na 36 maanden nog aflossingen te doen aan zijn schuldeisers.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van MAIN en [X] als weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om MAIN en [X] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, en in aanwezigheid van
J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019. [1]

Voetnoten

1.