ECLI:NL:RBROT:2019:3571

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
10/740453-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting van twee bekenden met een gevangenisstraf van één jaar

Op 8 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van oplichting van twee bekenden. De verdachte, geboren in Guyana, had gedurende een periode van meerdere jaren geld geleend van de aangevers door hen te misleiden met valse voorwendselen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangevers heeft bewogen tot het afgeven van aanzienlijke geldbedragen door hen te vertellen dat zij over grote sommen geld beschikte die geblokkeerd waren door de belastingdienst. De aangevers, die een vertrouwensband met de verdachte hadden, hebben in totaal meer dan € 300.000,- aan de verdachte geleend, in de veronderstelling dat zij het geld terug zou betalen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers geloofwaardig geacht, omdat deze werden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en beweerde dat de aangevers haar geld hadden geleend, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om schadevergoeding te betalen aan de aangevers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/740453-16
Datum uitspraak: 8 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte]

geboren te [geboorteplaats verdachte] (Guyana) op [geboortedatum verdachte]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 20 februari 2019 en 25 maart 2019.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

Oplichting door een samenweefsel van verdichtsels
Voor oplichting in de zin van artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat iemand door een oplichtingsmiddel als in dit artikel is vermeld wordt bewogen tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Van het in het bestanddeel ‘bewegen’ tot uitdrukking gebrachte causale verband, is sprake als het slachtoffer (mede) onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot - in dit geval - de afgifte van enig goed. Als belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de verschillende oplichtingsmiddelen kan worden genoemd dat de dader door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken. Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.
In het navolgende gaat de rechtbank in op de vraag of uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de haar verweten oplichtingen.
De verklaringen van de aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2]
Aangever [naam aangever 1] heeft de verdachte in 2006 ontmoet in Holland Casino. Er ontstond een vriendschap en vanaf 2015 vroeg de verdachte aan [naam aangever 1] om geld met als reden dat haar bankpas was geblokkeerd en zij niet meer kon pinnen. Ook vertelde de verdachte aan [naam aangever 1] dat er een miljoen euro op haar rekening stond in Brits-Guyana, maar dat geld was geblokkeerd door de belastingdienst. Zij vertelde ook dat zij een levensverzekering had ter waarde van € 250.000,-, die zou worden uitgekeerd als zij 50 jaar zou worden. [naam aangever 1] heeft door hetgeen de verdachte hem heeft verteld, geld aan haar geleend. In de periode van 15 april 2015 tot en met 11 september 2016 heeft hij in totaal een bedrag van
€ 216.203,99 overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte.
Aangeefster [naam aangever 2] is de zus van de toenmalige schoondochter van de verdachte. Zij heeft de verdachte geld geleend, omdat de verdachte haar onder meer had verteld dat zij veel geld had staan op de bank, maar dat haar bankrekening was geskimd en dat ze geld nodig had om dat vrij te krijgen. De verdachte beloofde haar het geld terug te betalen met wat extra’s, zodat [naam aangever 2] het kinderdagverblijf kon starten dat zij zo graag wilde. [naam aangever 2] heeft in de periode van 1 februari 2014 tot en met 30 november 2014 in totaal een bedrag van
€ 48.470,- overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte. Daarnaast heeft [naam aangever 2] de verdachte contant geld geleend. In totaal zou het gaan om een lening van € 120.000,-.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat zij het totaalbedrag dat door [naam aangever 2] op haar bankrekening is gestort heeft geleend en nog niet aan [naam aangever 2] heeft terugbetaald. De verdachte ontkent meer van aangeefster [naam aangever 2] te hebben geleend dan de bedragen die per bankrekening zijn overgemaakt. Volgens de verdachte bedraagt haar schuld aan [naam aangever 2] niet meer dan
€ 50.270,-. Zij ontkent dat zij bij het lenen van het geld van [naam aangever 2] heeft gezegd dat haar bankpas, creditcard of bankrekening was geblokkeerd of dat zij een groot geldbedrag op haar rekening had staan waar zij niet bij kon. Van een lening bij [naam aangever 1] is volgens de verdachte geen sprake geweest. [naam aangever 1] zou telkens contante bedragen van haar hebben geleend.
Beoordeling
De rechtbank hecht geloof aan verklaringen van aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] , omdat die verklaringen in voldoende mate worden bevestigd door andere bewijsmiddelen en de verdachte bij de haar verweten oplichtingen op vergelijkbare wijze te werk ging. De omstandigheden waaronder en de wijze waarop de oplichtingen hebben plaatsgevonden komen op essentiële onderdelen met elkaar overeen en worden op onderdelen ondersteund door ander bewijs.
De verdachte onderhield met de beide aangevers een vertrouwensband. In beide gevallen zei de verdachte (grote) bedragen te willen lenen omdat zij beschikte over (een) rekening(en) met daarop een groot geldbedrag, maar daarover niet kon beschikken door beslag van de belastingdienst dan wel doordat haar passen waren geblokkeerd. De verdachte heeft ook aan beide aangevers verteld dat haar man en haar zoon niet van de leningen mochten weten, een verklaring die steun vindt in de verklaring van [naam] en in een opgenomen telefoongesprek tussen de verdachte en [naam aangever 2] . Van terugbetaling van de geldbedragen door de verdachte is zowel bij [naam aangever 1] als [naam aangever 2] nauwelijks sprake geweest.
De geldopnamen door de verdachte in het casino en van haar rekeningen in 2015 bedragen in totaal meer dan € 100.000,-, welk bedrag in geen verhouding tot haar (legale) inkomen staat. De verdachte heeft immers verklaard dat zij geen werk heeft en voor haar levensonderhoud is aangewezen op een uitkering. Van andere legale inkomsten is niet gebleken. Enige schriftelijke onderbouwing van de stelling van de verdachte dat zij geld contant aan aangever [naam aangever 1] heeft geleend ontbreekt in het dossier en de verdachte heeft daarvan ter terechtzitting ook geen controleerbare onderbouwing gepresenteerd. Zij voerde van contant overgedragen geldbedragen geen administratie. Haar verklaring ter zitting dat de bedragen die [naam aangever 1] aan haar overmaakte, door haar werden opgenomen en vervolgens door haar weer contant aan [naam aangever 1] werden uitgeleend alsmede dat dit geld afkomstig was van speelwinsten van het casino en dat zij dit geld - deze ‘buffer’- contant thuis bewaarde wordt op geen enkele wijze ondersteund door de inhoud van het dossier.
Dit alles afgezet tegen de verklaring van [naam aangever 1] en de zich in het dossier bevindende (deel)afschriften van zijn betaalrekening is de verklaring van de verdachte dat niet zij geld van [naam aangever 1] heeft geleend, maar dat [naam aangever 1] contant geld van haar heeft geleend, niet aannemelijk. Uit de (deel)afschriften blijkt dat de aangever in de tenlastegelegde periode met grote regelmaat aanzienlijke geldbedragen naar de verdachte overmaakte en hij - blijkens de omschrijvingen bij die overboekingen en gelet op het bezoek van de aangever en de verdachte aan het politiebureau op 7 september 2016 - tot het allerlaatste moment nog in de veronderstelling verkeerde dat de verdachte hem zou terugbetalen.
Uit het hiervoor overwogene leidt de rechtbank af dat [naam aangever 1] en [naam aangever 2] onder invloed van de door het samenweefsel van verdichtsels in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken zijn overgegaan tot afgifte van de grote geldbedragen aan de verdachte. De onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde oplichtingen kunnen derhalve worden bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode van 15 april 2015 tot en met 11 september 2016,
te Rotterdam, meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, telkens door een samenweefsel van verdichtsels, [naam aangever 1] heeft bewogen tot
de afgifte van geldbedragen,
immers heeft verdachte telkens met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid die [naam aangever 1]
voorgehouden/verteld dat zij, verdachte
- niet meer kon pinnen omdat het betaallimiet van haar bankpas was bereikt,
en
- geen bankpas had omdat die geblokkeerd was en zij wachtte op een nieuwe,
en
- in Brits Guyana een (bus)bedrijf had gehad en had verkocht en dat zij,
Verdachte daardoor een miljoen euro op haar bankrekening had
staan, maar dit geblokkeerd was door de Belastingdienst en dat dit geld pas
zou vrijkomen nadat er een geldbedrag was/zou worden betaald, en
- een levensverzekering t.w.v. 250.000 euro had lopen die op haar 50e
levensjaar zou worden uitgekeerd, en
- dat haar, verdachtes, man en zoon van bovengenoemde mededelingen niets
mochten weten,
waardoor die [naam aangever 1] telkens werd bewogen tot afgifte van
die
geldbedragen.
2.
zij in de periode van 1 februari 2014 tot en met 30 november
2014, te Rotterdam en/of Den Haag, meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen, telkens door een
samenweefsel van verdichtsels, [naam aangever 2] heeft bewogen tot de afgifte van
geldbedragen,
immers heeft verdachte telkens met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid die [naam aangever 2] onder meer
voorgehouden/verteld dat zij, verdachte
- heel veel geld had op de bank, maar dat zij was geskimd, en dat zij,
verdachte (daarom) geld nodig had om aan de bank te geven zodat haar geld zou
vrijkomen, en
- geld nodig had om haar creditcard weer te gebruiken omdat haar creditcard
was geblokkeerd, en
- betalingen zou doen ten behoeve van een kinderdagverblijf/kraamzorgverlener
dat die [naam aangever 2] wilde overnemen/starten, en
- dat haar bankpas was geblokkeerd,
waardoor die [naam aangever 2] telkens werd bewogen tot afgifte van
diegeldbedragen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in 2014 over een periode van ongeveer 10 maanden schuldig gemaakt aan oplichting van de zus haar toenmalige schoondochter. Door de aangeefster in strijd met de waarheid voor te spiegelen dat zij over veel geld kon beschikken, maar dat zij was geskimd, dat haar bankpas was geblokkeerd, dat zij ook haar creditcard niet meer kon gebruiken en daarom geld nodig had om ervoor te zorgen dat zij weer over haar tegoeden kon beschikken, heeft de verdachte de aangeefster bewogen om aan haar steeds hogere geldbedragen te lenen, met de belofte dat zij dat geld aan haar zou terug betalen.
Daarna heeft de verdachte in de jaren 2015 en 2016 een man, die zij al in 2006 had ontmoet bij casinobezoek en met wie zij inmiddels en een jarenlange (vriendschappelijke) relatie had opgebouwd en onderhield, opgelicht. De verdachte is daarbij op soortgelijke wijze als in het geval van de oplichting van de zus van haar toenmalige schoondochter te werk gegaan.
Onder het voorwendsel dat zij op een rekening in Guyana over een miljoen euro beschikte, maar dat dit bedrag door de belastingdienst geblokkeerd was en dat aan haar een levensverzekering ter waarde van € 250.000,= zou worden uitgekeerd, heeft zij de aangever bewogen om haar gedurende bijna twee jaar lang geld te (blijven) lenen, waarbij de verdachte de aangever telkens voorspiegelde dat zij daarmee de belastingdienst een bedrag zou kunnen betalen om ervoor te zorgen dat haar tegoed vrij zou komen en dat zij hem daarna zou terugbetalen. De aangever heeft bij bekenden geld moeten lenen om de gevraagde bedragen aan de verdachte te kunnen lenen. Het totale bedrag waarvoor de verdachte de aangever in die periode heeft opgelicht was zo hoog dat hij in financiële problemen geraakt is en zijn woning heeft moeten verkopen.
Door met de aangevers een vertrouwensband op te bouwen en daarvan vervolgens misbruik te maken heeft de verdachte hen op doortrapte wijze grote geldbedragen afhandig gemaakt. Van terugbetalen is nauwelijks sprake geweest; de verdachte heeft de aangevers berooid achtergelaten.
De rechtbank rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat zij niet of nauwelijks openheid van zaken heeft gegeven en er geen enkele blijk van heeft gegeven het kwalijke van haar handelen en de gevolgen daarvan voor de aangevers in te zien.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Hiermee wordt niet ten nadele van de verdachte rekening gehouden.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op een door Reclassering Nederland in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis opgemaakt voortgangsverslag, gedateerd 26 oktober 2018.

Straf

Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft (subsidiair) verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en aan de verdachte een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank volgt de raadsman daarin niet. Gezien de ernst van de feiten, de lange perioden gedurende welke deze zijn begaan en het raffinement waarmee de verdachte de slachtoffers grote geldbedragen afhandig heeft gemaakt kan met een onvoorwaardelijk strafdeel zoals de verdediging voor ogen staat naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan.

Redelijke termijn

Bij de berechting van een zaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem/haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 31 januari 2017 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 31 januari 2017 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 26 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 2 maanden.
Nu het een zeer geringe overschrijding van genoemde redelijke termijn betreft, zal de rechtbank volstaan met deze constatering.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten die van toepassing zijn op fraudezaken, waarbij in geval van een benadelingsbedrag van € 250.000,- - zoals in dit geval - wordt uitgaan van de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Bovendien heeft de rechtbank rekening gehouden met de ouderdom van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte nadien niet met politie en justitie in aanraking is gekomen. Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank een lagere straf zal opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 1 jaar passend en geboden.
Net als de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat de verdachte deze straf direct na het uitspreken van dit vonnis moet ondergaan. Zij zal het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis opheffen.

Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

De benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 249.474,46 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 206.203,99 en tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in het overig gevorderde.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan de verdachte ter zake van het toe te wijzen bedrag de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft in het verlengde van de door haar bepleite vrijspraak geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit tot een bedrag van € 206.093,99 rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank tot dit bedrag ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering tot een bedrag van € 206.093,99 worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dat deel van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 september 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 206.093,99, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 130.000,- aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 48.470,- en tot niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij in het overig gevorderde.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan de verdachte ter zake van het toe te wijzen bedrag de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft in het verlengde van de door haar bepleite vrijspraak geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling
Nu, mede gezien de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit tot een bedrag van € 50.270,- rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank tot dit bedrag ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering tot een bedrag van € 50.270,- worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dat deel van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 november 2014.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van
€ 50.270,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 206.093,99 (zegge: tweehonderdzesduizend drieënnegentig euro en negenennegentig eurocent), aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 206.093,99 (zegge: tweehonderdzesduizend drieënnegentig euro en negenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 206.093,99 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 365 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 50.270,= (zegge: vijftigduizend tweehonderdzeventig euro), aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 50.270,= (zegge: vijftigduizend tweehonderdzeventig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 50.270,= vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 285 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en M.M Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 15 april 2015 tot en met 11 september 2016,
te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
meermalen, althans éénmaal, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam
en/of een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgre(e)p(en)
en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer 1] heeft bewogen tot
de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van 247.338,99
euro), in elk geval van enig geldbedrag,
immers heeft/hebben verdachte en of diens mededader(s) (telkens) met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk
en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [naam slachtoffer 1] (onder meer)
voorgehouden/verteld dat zij, verdachte
- niet meer kon pinnen omdat het betaallimiet van haar bankpas was bereikt,
en/of
- geen bankpas had omdat die geblokkeerd was en zij wachtte op een nieuwe,
en/of
- geld nodig had in verband met de zorgverzekering en/of de huur en/of (een)
belastingaanslag(en) en/of
- in Brits Guyana een (bus)bedrijf had gehad en/of had verkocht en/of dat zij,
verdachte (daardoor) (meer dan) een miljoen euro op haar bankrekening had
staan, maar dit geblokkeerd was door de Belastingdienst en dat dit geld pas
zou vrijkomen nadat er een geldbedrag was/zou worden betaald, en/of
- geld nodig had voor de zorgverzekering en/of de huur en/of
belastingaanslag(en), en/of
- een levensverzekering t.w.v. 250.000 euro had lopen die op haar 50e
levensjaar zou worden uitgekeerd, en/of
- bij de politie een boete had openstaan, en/of
- dat haar, verdachtes, man en zoon van bovengenoemde mededelingen niets
mochten weten,en/of
heeft verdachte zich aldus (steeds) voorgedaan als (een) betrouwbare
kennis/vriendin,
waardoor die [naam slachtoffer 1] (telkens) werd bewogen tot afgifte van een of meer
geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van 247.338,99 euro), in elk geval van
enig(e) geldbedrag(en).
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 30 november
2014, te Rotterdam en/of Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(meermalen) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgre(e)p(en) en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van
een of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van 130.100 euro), in elk
geval van enig geldbedrag,
immers heeft/hebben verdachte en of diens mededader(s) (telkens) met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk
en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [naam slachtoffer 2] onder meer
voorgehouden/verteld dat zij, verdachte
- heel veel geld had op de bank, maar dat zij was geskimd, en/of dat zij,
verdachte (daarom) geld nodig had om aan de bank te geven zodat haar geld zou
vrijkomen, en/of
- geld nodig had om haar creditcard weer te gebruiken omdat haar creditcard
was geblokkeerd, en/of
- betalingen zou doen ten behoeve van een kinderdagverblijf/kraamzorgverlener
(dat die [naam slachtoffer 2] wilde overnemen/starten, en/of
- dat haar bankpas was geblokkeerd, en/of
- de (oog)operatie van haar moeder moest betalen,en/of
heeft verdachte zich aldus (steeds) voorgedaan als (een) betrouwbare
kennis/vriendin,
waardoor die [naam slachtoffer 2] (telkens) werd bewogen tot afgifte van een of meer
geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van 130.100 euro), in elk geval van
enig(e) geldbedrag(en).