ECLI:NL:RBROT:2019:3451

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
10/750304-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van 186 kilogram cocaïne via de Rotterdamse haven en het plegen van voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de invoer van 186 kilogram cocaïne via de Rotterdamse haven en het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe. De verdachte, geboren op Curaçao, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes jaar, maar de rechtbank oordeelde anders. Na het onderzoek op de terechtzitting op 29 maart 2019, waarin de tenlastelegging werd besproken, concludeerde de rechtbank dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk was. De rechtbank stelde vast dat de verdachte samen met anderen op 17 juli 2018 opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland had gebracht en voorbereidingshandelingen had verricht. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten en legde een gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank weegt zwaar dat de verdachte zich heeft begeven in de internationale handel in verdovende middelen, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid met zich meebrengt. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en het hoge recidiverisico. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat de opgelegde straf passend was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750304-18
Datum uitspraak: 12 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F.B.W. Groendijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde invoer van cocaïne en de onder 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen daartoe met uitzondering van het eerste gedachtestreepje ten aanzien van de soort voorbereidingshandelingen en het tweede, vijfde en zesde gedachtestreepje ten aanzien van de uitgewerkte voorbereidingshandelingen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
Het is aannemelijk dat de twee personen die op het terrein van [naam bedrijf] zijn aangehouden de enige bij het strafbare feit betrokken personen zijn geweest. De verbalisanten hebben immers slechts twee personen waargenomen en ook op de beschikbare camerabeelden zijn maar twee personen te zien. De verklaringen van de sportvisser en getuige [naam getuige] zijn onvoldoende voor de conclusie dat er drie personen zijn geweest. Vanaf de plek waar de schipper verklaart drie personen te hebben gezien, is het niet mogelijk om het terrein (ongezien) te verlaten. Bovendien is niet duidelijk op welke afstand de schipper zich bevond tijdens zijn waarneming. De verklaring van [naam getuige] kan niet kloppen gelet op de tijd en plaats waarop hij verklaart drie personen gezien te hebben.
Verder is de consistente verklaring van de verdachte voor zijn aanwezigheid in de buurt van het terrein geloofwaardig. Hij is die avond vanuit Hoogvliet gaan joggen richting zijn vriendin in Oostvoorne en onderweg is hij verdwaald.
Het enkel aantreffen van het DNA van de verdachte op het hengsel van een van de op het terrein gevonden sporttassen is, bij gebrek aan direct bewijs voor zijn betrokkenheid, onvoldoende voor een bewezenverklaring. Een mogelijke verklaring voor het aanwezige DNA is dat hij (naar achteraf blijkt) een van de twee medeverdachten een hand heeft gegeven nadat die hem tijdens het joggen desgevraagd de weg heeft gewezen.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van het volgende.
Na een grenscontrole op 17 juli 2018 omstreeks 2:05 uur stuiten verbalisanten op het bedrijfsterrein van [naam bedrijf] aan de [adres bedrijf] op de Maasvlakte te Rotterdam op twee personen. Als de verbalisanten dichterbij komen, rennen zij weg en laten drie sporttassen vallen. Omstreeks 2:07 uur meldt een sportvisser dat hij mensen over het hek van het terrein ziet klimmen. Hij geeft daarbij aan dat het om drie personen gaat. Door getuige [naam getuige] , medewerker bij [naam bedrijf] , is verklaard dat hij rond 1:00 uur drie voor hem onbekende mannen met tassen over het terrein heeft zien rennen. Omstreeks 2:50 uur zien verbalisanten op de Europaweg, op ongeveer 3,8 kilometer afstand van het terrein van [naam bedrijf] en komend uit die richting, de verdachte lopen. Hij is bezweet en er zit zand op zijn beide benen.
Om 3:00 uur worden aan de rand van het terrein van [naam bedrijf] twee personen aangehouden, die de verbalisanten herkennen als de personen die zij eerder hebben zien wegrennen.
Op het terrein worden later die nacht nog eens vier sporttassen en een betonschaar aangetroffen. Ook wordt een container met nummer [container nummer 1] aangetroffen die niet deugdelijk is afgesloten, met daarin een hangslot van hetzelfde merk en vorm als de hangsloten die op de sporttassen zitten. Deze container was gelost van het motorschip [naam schip] dat vanaf Curaçao op 16 juli 2018 is aangekomen in de haven van Rotterdam.
In de zeven sporttassen blijkt in totaal 186 kilogram cocaïne te zitten. Op een hengsel van één van de sporttassen wordt het DNA van de verdachte aangetroffen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, concludeert de rechtbank dat er drie personen op het terrein van [naam bedrijf] zijn geweest en dat de verdachte een van deze personen was. Verder wordt uit de inhoud van die bewijsmiddelen en de uiterlijke verschijningsvorm geconcludeerd dat de verdachte en zijn medeverdachten de in de sporttassen gevonden 186 kilo cocaïne uit een uit het buitenland afkomstige container op het terrein van [naam bedrijf] hebben gehaald met het doel om deze verder het land in te vervoeren. De rechtbank acht ook bewezen dat de verdachten hiertoe de voorbereidingshandelingen hebben gepleegd op de wijze zoals hierna bewezenverklaard.
In het licht van het voorgaande wordt de verklaring van de verdachte voor zijn aanwezigheid op de plek van zijn aanhouding niet aannemelijk geacht. Nog daargelaten dat daarvoor in het dossier geen enkele steun is te vinden, kan de rechtbank zich er in alle redelijkheid geen voorstelling van maken dat iemand om 20.00 uur vanuit Hoogvliet gaat joggen, verdwaalt, vervolgens bijna zeven uur later en 32 km verder, op de weg terug, wordt aangetroffen en ook nog tijdens die uren op enig moment handen heeft geschud met een van de medeverdachten aan wie hij de weg had gevraagd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij op 17 juli 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 186 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 17 juli 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied
Nederland brengen van ongeveer 186 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te
bevorderen,
- zich en anderengelegenheid en/of middelen tot
het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het
hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte en zijn, verdachtes, mededaders:
- zeven sporttassen en
een steekkar voorhanden gehad en
- zich onbevoegd op het terrein van [naam bedrijf] , gevestigd aan de
[adres bedrijf] te Rotterdam, begeven en
- de deuren van de zich aldaar bevindende container (nummer [container nummer 2]
geopend en zich de toegang tot de aldaar bevindende container (nummer
verschaft .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 186 kilogram via de Rotterdamse haven en heeft voorbereidingshandelingen daartoe verricht.
Door de invoer van een dergelijke forse hoeveelheid cocaïne heeft de verdachte zich begeven in de internationale handel in verdovende middelen. Hij heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Harddrugs leiden veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was, naar mag worden aangenomen, slechts uit op eigen financieel gewin.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 maart 2019 (Nederland) en een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 december 2018 (Nederlandse Antillen), waaruit blijkt dat hij meermalen eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 oktober 2018. De reclassering schat het recidiverisico hoog in. Reclasseringsinzet wordt echter niet haalbaar geacht vanwege het feit dat de verdachte de verdenking ontkent, weinig openheid geeft over zijn persoonlijke situatie en in het verleden afspraken met de reclassering niet is nagekomen. Daarom wordt geadviseerd om geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke strafbare feiten. Voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel bestaat geen aanleiding,
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen is gelet op artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging mot een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 186 kilogram cocaïne, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk voorhanden heeft gehad, ongeveer 186 kilogram cocaïne, althans een
(grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied
Nederland brengen van ongeveer 186 kilogram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te
bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of daarbij behulpzaam te zijn, en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van de/het
hierboven bedoelde feit(en)
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- zeven, althans één of meer, sporttas(sen) en/of een knipschaar/betonschaar
en/of een steekkar voorhanden gehad en/of
- met een of meer ander(en) contacten onderhouden en/of informatie
uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of
uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid
cocaïne en/of
- zich (onbevoegd) op het terrein van [naam bedrijf] , gevestigd aan de
[adres bedrijf] te Rotterdam, begeven en/of
- de deuren van de zich aldaar bevindende container (nummer [container nummer 2]
geopend en/of zich de toegang tot de aldaar bevindende container (nummer
verschaft en/of
- de toegangspoort/schuifhek van hot terrein van [naam bedrijf] geopend,
althans laten openen, waardoor ((een) onbevoegd(e) perso(o)n(en) en/of (een)
voertuig(en) het terrein kon(den) betreden, en/of
- bij de toegang/tourniquet van het terrein van [naam bedrijf] niet gelogd
en/of geregistreerd welk(e) perso(o)n(e) en/of voertuig(en) het terrein
opkwam(en) en/of verliet(en).