ECLI:NL:RBROT:2019:3302

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
10/171611-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van cocaïne, vuurwapens en witwassen in Rotterdam

Op 21 maart 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 28 augustus 2018 in Rotterdam werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van ruim 800 gram cocaïne, twee vuurwapens en bijbehorende munitie, en het witwassen van een geldbedrag van € 3.000,-. De verdachte, geboren in Albanië, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel. Tijdens de zitting op 7 maart 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij slechts één nacht in de woning verbleef en niet op de hoogte was van de aangetroffen drugs en wapens. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de drugs en wapens waren aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de illegale voorwerpen en dat hij beschikkingsmacht had over deze goederen. De rechtbank achtte alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, en het in beslag genomen geldbedrag werd verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd van 20 jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/171611-18
Datum uitspraak: 21 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Albanië) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de in de woning aangetroffen vuurwapens, de drugs en het contante geldbedrag. Deze spullen lagen niet in het zicht en de verdachte heeft slechts één nacht in de woning geslapen. Bovendien heeft de verdachte geen beschikkingsmacht gehad over de aangetroffen goederen.
4.2.
Beoordeling
Op 28 augustus 2018 heeft de politie naar aanleiding van een tip van een buurtbewoner de woning aan de [adres delict] in Rotterdam betreden en doorzocht. Volgens de buurtbewoner zou in de woning “een Albanees zitten” die drugs zou bewaken. Het betreft een bovenwoning met drie woonlagen. De verdachte bevond zich in de slaapkamer op de derde (zolder)verdieping. Bij de doorzoeking zijn op die derde verdieping een revolver, een pistool, (bijbehorende) munitie, 808,3 gram cocaïne, versnijdingsmiddelen, persen, (logo)stempels en een contant geldbedrag van € 3.000,-- aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij alleen in de woning was om daar één nacht te slapen. Hij was de dag daarvoor vanuit België naar Rotterdam gekomen. Vervolgens is hij naar een café gegaan waar hij een bekende van hem is tegengekomen die hem aanbood in de woning te slapen. De bedoeling was dat hij de volgende dag weer zou vertrekken. Van de in de woning aangetroffen drugs, versnijdingsmiddelen, vuurwapens en het geld was hij niet op de hoogte, aldus de verdachte.
Deze verklaring acht de rechtbank niet aannemelijk. Om te beginnen heeft de verdachte zijn (eerst ter terechtzitting gegeven) verklaring niet concreet onderbouwd in antwoord op vragen van de rechtbank. Indien de bewoner van de woning een ander was dan de verdachte heeft de verdachte over deze persoon geen nadere informatie kunnen of willen geven. Voorts is verdachte vaag dan wel nietszeggend gebleven over doel en duur van zijn aanwezigheid dan wel zijn relaties als alleen reizende Albanees in Nederland. Hiertegenover staat een aantal omstandigheden die ten zeerste om een nadere verklaring vragen. De op de derde verdieping van de woning aangetroffen hoeveelheid drugs van ruim 800 gram vertegenwoordigt een aanzienlijke straatwaarde. Daarnaast lagen in de woning drie stapels contant geld van in totaal € 3.000,-. Verder zijn achter het bed diverse persen gevonden bedoeld om cocaïne samen te persen. Ook lagen er stempels waarmee logo’s op verdovende middelen kunnen worden gedrukt. Hieruit blijkt dat de woning – in het bijzonder de zolderverdieping waar de verdachte werd aangetroffen – onder meer werd gebruikt voor het bewaren en bewerken van verdovende middelen. Het ligt in de rede dat de persoon of personen die verantwoordelijk zijn voor de handel of distributie van de verdovende middelen er belang bij hebben dat hun activiteiten verborgen blijven en zij derden die niets met die bezigheden van doen hebben niet tot die woning toelaten. Dit alles geldt nog sterker nu er op verschillende plaatsen wapens in de woning lagen. Voorts had de voordeur van de woning camerabewaking, en was deze alleen toegankelijk via een drietal afgesloten deuren. Deze omstandigheden in onderling verband bezien wijzen erop dat de woning, en nader: de afgesloten verdieping waar de verdachte is aangetroffen, als bewaarplaats van drugs, wapens en geld dienst deed, zodat de aanwezigheid van de verdachte – behoudens een aannemelijke andersluidende verklaring die ontbreekt - slechts in dat verband kan worden gezien. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte minst genomen als taak had deze goederen te bewaren en te beveiligen. Hieruit volgt reeds dat de verdachte in meer of mindere mate bewustheid had van de aanwezigheid van de illegale voorwerpen in de woning, daargelaten of deze in het zicht lagen. Gezien de omstandigheden is daarmee tevens gegeven dat de verdachte beschikkingsmacht had over die voorwerpen, die zich ook voor een deel bevonden in de slaapkamer waar hij werd aangetroffen. Het verweer dat de verdachte als argeloze onwetende kennis een nacht in de woning heeft mogen slapen acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Met betrekking tot het in beslag genomen geld overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de omvang van het contante geldbedrag in samenhang met de verdachte, drugsgerelateerde omstandigheden waaronder dit geld openlijk is aangetroffen, mocht van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring gaf voor de herkomst van het geld, welke verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zou moeten zijn. Verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
De rechtbank acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 28 augustus 2018 te Rotterdam twee wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, kaliber 6mm en een (omgebouwd) (gas)pistool, kaliber 7,65 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en (daarbij behorende) munitie te weten zestien patronen kaliber 7.65 mm en acht patronen van het kaliber 6mm voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 28 augustus 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 808,3 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op 28 augustus 2018, te Rotterdam een voorwerp, te weten een geldbedrag van 3000 euro, heeft voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
hij op 28 augustus 2018 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekkenvan (hard)drugs, voor te bereiden en/of te bevorderen een hoeve
elheid versnijdingsmiddelen en persen en (logo)stempels, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

2.opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet

gegeven verbod;

3.witwassen;

4. om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is op 28 augustus 2018 in een woning in Rotterdam op een afgesloten zolderverdieping aangetroffen.
Bij de verdachte is een forse handelshoeveelheid cocaïne van ruim 800 gram aangetroffen. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving.
Ook heeft de verdachte op de zolderverdieping versnijdingsmiddelen, persen en stempels voorhanden gehad, bestemd voor het bewerken van cocaïne en zich hiermee schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bewerken van harddrugs. De verspreiding van en handel in harddrugs gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, terwijl ook het gebruik ervan vaak gepaard gaat met door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen, hetgeen vaak overlast voor de samenleving met zich brengt.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit, zoals vermoedelijk in dit geval - gelet op de aangetroffen verdovende middelen en andere voorwerpen - de handel in verdovende middelen, gefaciliteerd.
Tot slot heeft de verdachte twee vuurwapens en (bijbehorende) munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie levert in het algemeen het risico van het feitelijk gebruik van die wapens op, met alle gevolgen van dien. Tegen verboden vuurwapengebruik dient dan ook streng te worden opgetreden. Dit geldt hier temeer, nu in de drugshandel het gebruik van vuurwapens niet zelden tot slachtoffers leidt.
De rechtbank rekent de verdachte deze feiten aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 november 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld in Nederland.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Het feitencomplex rechtvaardigt in zijn algemeenheid een (lange) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte kennelijk als bewaker/oppasser van de aangetroffen zaken aanwezig was op de zolderverdieping. De gevangenisstraf die de rechtbank zal opleggen, is echter lager dan door de officier van justitie geëist. Daarbij heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen de leeftijd van de verdachte van 20 jaar.
De verdediging heeft bepleit een deel van de straf in voorwaardelijk vorm op te leggen. Hiervoor bestaat gezien het voorgaande geen aanleiding.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Het in beslag genomen geldbedrag van € 3.000,- zal worden verbeurd verklaard.
Het onder 3 bewezen feit is met betrekking tot dit geldbedrag begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 3: het onder 1 in beslag genomen geldbedrag.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.M. de Winkel, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 28 augustus 2018 te Rotterdam twee, althans een of meer) wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, kaliber 6mm en/of een (omgebouwd) (gas)pistool, kaliber 7,65 mm, zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of (daarbij behorende) munitie te weten zestien, althans één of meer, patronen kaliber 7.65 mm en/of acht, althans één of meer, patronen van het kaliber 6mm voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
2
hij op of omstreeks 28 augustus 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 808,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
3
hij op of omstreeks 28 augustus 2018, te Rotterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 3000 euro (in coupures van 5, 10 en 20 euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 28 augustus 2018 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (hard)drugs, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen een hoevelheid versnijdingsmiddel(en) en/of een of meer pers(en) en/of een of meer (logo)stempel(s), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet )