Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven -:
2.1.1
Door de wederpartij van verzoeker is op 25 maart 2019 aan de rechtbank toegezonden een stuk met als titel “antwoord / verweerschrift op de door [naam verzoeker] ingediende reactie: schriftelijke aanwijzing Jeugdbescherming West” (hierna: het stuk). Dat stuk is niet afkomstig van de advocaat van de wederpartij, mr. B. du Fossé, maar is ingediend door en afkomstig van [naam partner] , de nieuwe partner van de moeder. De passages in het stuk komen woordelijk overeen met het verweerschrift dat eerder is opgesteld door [naam partner] en eerder is verstuurd aan advocaat mr. Nicole Spermon Ploegmakers. Dat stuk heeft de rechtbank echter nooit bereikt en deze advocaat is later door [naam partner] van de zaak gehaald.
2.1.2
In het stuk – en in het zoëven bedoelde verweerschrift – wordt een beeld geschetst van strijd tussen enerzijds verzoeker als de ex van de moeder van de minderjarige kinderen en anderzijds de nieuwe partner van de moeder. Door middel van het stuk wordt getracht verzoeker zwart te maken en te benadelen in de thans lopende zaken. Het stuk had door de rechters nooit mogen worden geaccepteerd.
2.1.3
De rechters hebben dit stuk wel geaccepteerd en hebben dit bij aanvang van de zitting aan verzoeker doen uitreiken. Vervolgens is de behandeling meteen aangevangen en werden door de rechters aan verzoeker vragen gesteld, waardoor hij het stuk niet heeft kunnen lezen. Eerst na afloop van de zitting heeft verzoeker kennis kunnen nemen van de inhoud van het stuk en heeft hij deze kunnen vergelijken met het hiervoor genoemde verweerschrift, opgesteld door [naam partner] .
2.1.4
Het genoemde verweerschrift was door verzoeker ook overgelegd bij zijn producties. Uit de omstandigheid dat de rechters niet zelf hebben geconstateerd dat het stuk van [naam partner] woordelijk gelijk was aan dat verweerschrift, blijkt dat de rechters geen of nauwelijks kennis hadden genomen van de stukken van verzoeker en dat zij zich slecht op de behandeling ter zitting hadden voorbereid.
2.1.5
Uit de behandeling ter zitting – met name de cynische en suggestieve vraagstelling van de rechters – blijkt dat zij niet vrij zijn van vooroordelen ten aanzien van verzoeker als bezorgde vader van zijn kinderen en ten aanzien van de bezorgde familieleden en dat de rechters zich door de inhoud van het stuk hebben laten beïnvloeden.
2.1.6
Zo merkte rechter mr. E.J. Stalenburg ter zitting op: “Of u stuurt gewoon de politie langs” of woorden van gelijke strekking. Hierbij is van belang dat er een contactverbod is uitgesproken door de kinderrechter in de beschikking van mei 2017. Dit contactverbod houdt in dat er op generlei wijze contact mag zijn tussen [naam partner] en de minderjarigen. Het verbod wordt op geen enkele manier gehandhaafd of gecontroleerd en naleving wordt ook niet afgedwongen door JBW. Het verbod wordt vaker niet dan wel nageleefd door de moeder en haar nieuwe partner, die niet van onbesproken gedrag is. Dat verzoeker de wijkagent heeft verzocht om een onaangekondigd bezoek te brengen, is onder deze omstandigheden niet ongewoon. Verzoeker en familieleden maken zich ernstige zorgen over het schenden van het contactverbod door moeder en haar partner. Dan is het zeer ongepast en misplaatst om de ernstige zorgen die familieleden hebben met een dergelijke opmerking te (dis)kwalificeren en doen bagatelliseren. Verzoeker en zijn familie sturen niet voor niets de wijkagent langs om poolshoogte te nemen maar uit bezorgdheid en onmacht en niet geheel onbelangrijk omdat JWB verzuimt haar primaire taak uit te voeren, te weten bescherming van jeugd.
2.1.7
Mr. M. van Kuilenburg maakte ter zitting de opmerking: “U stuurt ons zoveel pagina’s en dat is het en van: zoek het maar uit”. Een van de rechters vroeg ook bij herhaling waar iets in de stukken te vinden zou zijn, hetgeen verzoeker heeft gefrustreerd.
Verzoeker heeft vijf rechtszaken gevoerd om het contactverbod tussen [naam partner] en de minderjarigen te bevechten en overeind te houden. Hij heeft 50.000 euro aan advocaatkosten gemaakt en er liggen minimaal vier à vijf gerechtelijke uitspraken van eerdere zittingen. Verzoeker heeft niet alleen 185 pagina’s aan zeer belastende informatie en vertrouwelijke verklaringen overhandigd aan de meervoudige kamer, ook brieven waarin uitvoerig en gedetailleerd is beschreven met concrete tijdslijnen wat wanneer is voorgevallen. Met al deze informatie, bewijzen en verklaringen probeert verzoeker en de familieleden juist een zo compleet en volledig mogelijk beeld van de situatie te schetsen, omdat de nieuwe partner van de moeder een beeld in stand houdt dat op geen enkele manier wordt gedragen door de feiten en omstandigheden. Deze man is een notoire oplichter en meestermanipulator en is meerdere keren strafrechtelijk veroordeeld. De moeder van de kinderen heeft geen besef wat er nu daadwerkelijk gaande is.
2.1.8
Rechter mr. A.M.I. van der Does die non-verbaal en met een enigszins afkeurende blik heeft
gereageerd op het antwoord van vader, dat moeder door haar mentale gesteldheid niet in staat zou zijn om voor haar eigen kinderen en voor haar baby op komst te zorgen. Als de rechter voldoende kennis had genomen van de 185 pagina’s aan informatie waaronder ook
over de zwakke, geestelijke en mentale gesteldheid van de moeder had zij mogelijk een meer neutralere en minder afkeurenswaardige blik laten zien aan verzoeker.
2.1.9
Dat een van de rechters aan de heer [naam] van JBW de vraag stelde of medewerkers van JWB enige agressie van vader hebben ervaren, is buitengewoon suggestief. Verzoeker is zeer kritisch over de werkwijze van JBW, maar helemaal geen agressief persoon.
2.1.10
Het bezwaar van vader in reactie op de schriftelijke aanwijzing van JBW waarin wordt vermeld waarom hij de schriftelijke aanwijzing niet accepteert en wat zijn beweegredenen zijn, is niet eenmaal ter sprake gekomen tijdens de zitting, wat wel per brief aan hem is meegedeeld.
2.1.11
Door dit alles is de hoop van verzoeker op een eerlijke behandeling van zijn zaak, waar recht zou worden gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor, teniet gedaan en hebben de rechters de schijn van partijdigheid gewekt.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter vastgesteld welke stukken zich in het procesdossier bevinden en over welke stukken enige procespartij nog niet beschikte. Daarbij is het stuk aan verzoeker uitgereikt, evenals een stuk van de kant van verzoeker aan de moeder is uitgereikt.
2.2.2
Het is juist dat de voorzitter het stuk toen heeft aangeduid als “van de advocaat van de moeder.” De wijze waarop het Stuk is opgemaakt leek dat in eerste instantie te suggereren.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de verzoeker niet gereageerd op het Stuk. Na afloop van de mondelinge behandeling werd van verzoeker op de griffie op 27 maart 2019 nog een fax ontvangen. In deze fax wordt kort gezegd verzocht het ter zitting aan verzoeker uitgereikte Stuk buiten beschouwing te laten. Namens de rechtbank is niet meer gereageerd op deze fax, gelet op het onderhavige verzoek tot wraking.
2.2.3
Bij nadere kritische beschouwing is het Stuk vermoedelijk niet opgesteld door de advocaat van moeder: niet alleen is het Stuk niet ondertekend door de advocaat, ook anderszins blijkt niet dat het Stuk namens moeder door de advocaat is ingediend. In procedures als de onderhavige geldt evenwel geen verplichte procesvertegenwoordiging. Het staat de moeder vrij om los van haar advocaat (die zich wegens verhindering had afgemeld) stukken in te dienen, zoals zij dus ook heeft gedaan. De abusievelijke duiding door de voorzitter als ook het toelaten van het Stuk kan in dat licht niet de vooringenomenheid van de rechtbank met zich brengen.
2.2.4
Ten onrechte legt verzoeker verder een verband tussen de inhoud van het Stuk en enkele vragen die hem op zitting door leden van de meervoudige kamer zijn gesteld.
Het is juist dat de voorzitter eraan heeft gerefereerd dat verzoeker de politie bij moeder heeft laten langsgaan. Dit blijkt uit door verzoeker zelf ingediende stukken. Zoals ook uit het proces-verbaal van de zitting blijkt is door de voorzitter de politie ter sprake gebracht in de context van hetgeen moeder heeft gesteld over autonomie, aangezien de moeder zich gecontroleerd zegt te voelen. De voorzitter heeft getracht verzoeker erbij te laten stilstaan dat zijn acties mogelijk contra-productief werken. De voorzitter heeft met de verwijzing naar de politie geenszins een oordeel bedoeld te geven over de ernst of gegrondheid van de zorgen van verzoeker, noch die zorgen willen bagatelliseren. Sterker nog: de voorzitter heeft ter zitting expliciet aan verzoeker aangegeven dat zijn zorgen invoelbaar zijn. Het is
duidelijk dat verzoeker de verwijzing door de voorzitter naar de politie anders opvat, maar naar objectieve maatstaven kan uit hetgeen de voorzitter heeft gezegd in de bovenbedoelde context geen vrees voor partijdigheid worden afgeleid.
2.2.5
De rechters hebben verzoeker verzocht concreet aan te geven op welke wijze de nieuwe partner van moeder een bedreiging vormt voor zijn kinderen. De verzoeker lijkt te veronderstellen dat hij ter onderbouwing van die stelling een compleet beeld heeft gegeven, voor de rechtbank is het echter een zoekplaatje. De verzoeker heeft namelijk bij herhaling in zijn algemeenheid verwezen naar de door hem aan de rechtbank toegezonden stukken en daarbij aangegeven dat in die stukken en in “200 MB documenten” het bewijs is gelegen. Het is in die context dat de jongste rechter inderdaad een opmerking heeft geplaatst zoals verzoeker stelt. De rechtbank heeft deze vragen gesteld in het kader van een goede oordeelsvorming, onder meer met het oog op het verzoek tot vervallenverklaring c.q. bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing. Aan de verzoeker is getracht voor te houden dat op hem de last rust zijn stellingen concreet te onderbouwen.
2.2.6
De oudste rechter betwist op een zodanige manier te hebben gekeken naar verzoeker dat daaruit een oordeel zou kunnen blijken over de vraag of de moeder zelf zou kunnen zorgen voor de kinderen en de baby die op komst is. In die zin mist het bezwaar feitelijke grondslag. Overigens ligt die vraag voor de rechtbank thans ook zozeer niet ter beantwoording voor.
2.2.7
De voorzitter heeft gevraagd of recent sprake is geweest van agressie/dreiging van verzoeker in de samenwerkingsrelatie met de GI. Uit het verzoekschrift van de GI blijkt dat sprake zou zijn van bedreigingen en hoogoplopende spanningen, overleg binnen het Veiligheidshuis en afstemming met politie. De vraag werd door de GI beantwoord met “nee”. De voorzitter heeft met deze vraag niet meer of minder willen weten of de GI obstakels zou verwachten bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling of de schriftelijke aanwijzing, indien zij zou worden bekrachtigd, juist omdat verzoeker er zo veel aan gelegen is dat het contactverbod in stand blijft.
2.2.8
Anders dan verzoeker stelt is het bezwaar van vader tegen de schriftelijke aanwijzing wel ter sprake gekomen. Ten eerste is aan het begin van de zitting door de voorzitter benoemd dat tevens besproken zou worden het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van vader: dus het bezwaar van vader. Ten tweede: kort gezegd wordt in de reactie van vader van 11 maart 2019 uitvoerig ingegaan op de achtergronden van het contactverbod, de nieuwe partner van de moeder en de wens van vader om zijn kinderen te beschermen: onderwerpen die zoals uit het proces-verbaal van de zitting blijkt uitvoerig aan de orde zijn geweest tijdens de mondeling behandeling. Het bezwaar mist in die zin feitelijke grondslag.