ECLI:NL:RBROT:2019:3300

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
571141 / HA RK 19-368
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een familiezakenprocedure. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de rechters, omdat hij meende dat zij niet onpartijdig waren. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting op 26 maart 2019, waar een stuk was ingediend door de partner van de wederpartij, dat niet door de advocaat was opgesteld. De verzoeker stelde dat dit stuk niet had mogen worden geaccepteerd door de rechters en dat de vragen die de rechters stelden tijdens de zitting blijk gaven van vooringenomenheid.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de rechters zich aan de procesregels hebben gehouden en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De rechters hebben het stuk dat door de partner van de wederpartij was ingediend, op correcte wijze behandeld en de verzoeker voldoende gelegenheid gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen. De rechtbank concludeerde dat de vrees van de verzoeker voor partijdigheid niet gerechtvaardigd was en dat de rechters hun taak naar behoren hadden uitgevoerd. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard en afgewezen.

De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter, mr. A.A. Kalk, de uitspraak deed in aanwezigheid van de griffier. De rechtbank benadrukte dat het aan de rechters is om de regie van de zitting te bepalen en dat kritische vragen aan partijen een normaal onderdeel van de procesvoering zijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 571141 / HA RK 19-368
Beslissing van 24 april 2019
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. E.J. Stalenberg, mr. A.M.I. van der Doesen
mr. M. van Kuilenburg, rechters in de rechtbank Rotterdam, team familie (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 26 maart 2019 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, behandeld:
  • het verzoekschrift van Jeugdbescherming West (hierna: JBW) tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de twee minderjarige kinderen van verzoeker en mevrouw [naam moeder] , welke procedure als kenmerk heeft 561707 / JE RK 18-3451;
  • het verzoek van verzoeker tot vervallen verklaring van een schriftelijke aanwijzing, welke procedure als kenmerk heeft 570207 / JE RK 19-826 en
  • het verzoek van JBW tot bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing, welke procedure als kenmerk heeft 570584 / JE RK 19-909.
Bij brief van 28 maart 2019 heeft verzoeker wraking van de rechters verzocht.
Aan de wrakingskamer zijn ter beschikking gesteld de dossiers van de hiervoor omschreven procedures, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, de rechters, alsmede JBW en mevrouw [naam moeder] en haar advocaat zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zal worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 8 april 2019, met bijlagen.
Ter zitting van 16 april 2019, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, rechter mr. Van Kuilenburg, alsmede [naam] en [naam] namens JBW. Verzoeker en mr. Van Kuilenburg hebben hun standpunten nader toegelicht, waarbij
mr. Van Kuilenburg mede namens de twee andere gewraakte rechters het woord heeft gevoerd.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het faxbericht van 29 maart 2019 van verzoeker aan de wrakingskamer.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven -:
2.1.1
Door de wederpartij van verzoeker is op 25 maart 2019 aan de rechtbank toegezonden een stuk met als titel “antwoord / verweerschrift op de door [naam verzoeker] ingediende reactie: schriftelijke aanwijzing Jeugdbescherming West” (hierna: het stuk). Dat stuk is niet afkomstig van de advocaat van de wederpartij, mr. B. du Fossé, maar is ingediend door en afkomstig van [naam partner] , de nieuwe partner van de moeder. De passages in het stuk komen woordelijk overeen met het verweerschrift dat eerder is opgesteld door [naam partner] en eerder is verstuurd aan advocaat mr. Nicole Spermon Ploegmakers. Dat stuk heeft de rechtbank echter nooit bereikt en deze advocaat is later door [naam partner] van de zaak gehaald.
2.1.2
In het stuk – en in het zoëven bedoelde verweerschrift – wordt een beeld geschetst van strijd tussen enerzijds verzoeker als de ex van de moeder van de minderjarige kinderen en anderzijds de nieuwe partner van de moeder. Door middel van het stuk wordt getracht verzoeker zwart te maken en te benadelen in de thans lopende zaken. Het stuk had door de rechters nooit mogen worden geaccepteerd.
2.1.3
De rechters hebben dit stuk wel geaccepteerd en hebben dit bij aanvang van de zitting aan verzoeker doen uitreiken. Vervolgens is de behandeling meteen aangevangen en werden door de rechters aan verzoeker vragen gesteld, waardoor hij het stuk niet heeft kunnen lezen. Eerst na afloop van de zitting heeft verzoeker kennis kunnen nemen van de inhoud van het stuk en heeft hij deze kunnen vergelijken met het hiervoor genoemde verweerschrift, opgesteld door [naam partner] .
2.1.4
Het genoemde verweerschrift was door verzoeker ook overgelegd bij zijn producties. Uit de omstandigheid dat de rechters niet zelf hebben geconstateerd dat het stuk van [naam partner] woordelijk gelijk was aan dat verweerschrift, blijkt dat de rechters geen of nauwelijks kennis hadden genomen van de stukken van verzoeker en dat zij zich slecht op de behandeling ter zitting hadden voorbereid.
2.1.5
Uit de behandeling ter zitting – met name de cynische en suggestieve vraagstelling van de rechters – blijkt dat zij niet vrij zijn van vooroordelen ten aanzien van verzoeker als bezorgde vader van zijn kinderen en ten aanzien van de bezorgde familieleden en dat de rechters zich door de inhoud van het stuk hebben laten beïnvloeden.
2.1.6
Zo merkte rechter mr. E.J. Stalenburg ter zitting op: “Of u stuurt gewoon de politie langs” of woorden van gelijke strekking. Hierbij is van belang dat er een contactverbod is uitgesproken door de kinderrechter in de beschikking van mei 2017. Dit contactverbod houdt in dat er op generlei wijze contact mag zijn tussen [naam partner] en de minderjarigen. Het verbod wordt op geen enkele manier gehandhaafd of gecontroleerd en naleving wordt ook niet afgedwongen door JBW. Het verbod wordt vaker niet dan wel nageleefd door de moeder en haar nieuwe partner, die niet van onbesproken gedrag is. Dat verzoeker de wijkagent heeft verzocht om een onaangekondigd bezoek te brengen, is onder deze omstandigheden niet ongewoon. Verzoeker en familieleden maken zich ernstige zorgen over het schenden van het contactverbod door moeder en haar partner. Dan is het zeer ongepast en misplaatst om de ernstige zorgen die familieleden hebben met een dergelijke opmerking te (dis)kwalificeren en doen bagatelliseren. Verzoeker en zijn familie sturen niet voor niets de wijkagent langs om poolshoogte te nemen maar uit bezorgdheid en onmacht en niet geheel onbelangrijk omdat JWB verzuimt haar primaire taak uit te voeren, te weten bescherming van jeugd.
2.1.7
Mr. M. van Kuilenburg maakte ter zitting de opmerking: “U stuurt ons zoveel pagina’s en dat is het en van: zoek het maar uit”. Een van de rechters vroeg ook bij herhaling waar iets in de stukken te vinden zou zijn, hetgeen verzoeker heeft gefrustreerd.
Verzoeker heeft vijf rechtszaken gevoerd om het contactverbod tussen [naam partner] en de minderjarigen te bevechten en overeind te houden. Hij heeft 50.000 euro aan advocaatkosten gemaakt en er liggen minimaal vier à vijf gerechtelijke uitspraken van eerdere zittingen. Verzoeker heeft niet alleen 185 pagina’s aan zeer belastende informatie en vertrouwelijke verklaringen overhandigd aan de meervoudige kamer, ook brieven waarin uitvoerig en gedetailleerd is beschreven met concrete tijdslijnen wat wanneer is voorgevallen. Met al deze informatie, bewijzen en verklaringen probeert verzoeker en de familieleden juist een zo compleet en volledig mogelijk beeld van de situatie te schetsen, omdat de nieuwe partner van de moeder een beeld in stand houdt dat op geen enkele manier wordt gedragen door de feiten en omstandigheden. Deze man is een notoire oplichter en meestermanipulator en is meerdere keren strafrechtelijk veroordeeld. De moeder van de kinderen heeft geen besef wat er nu daadwerkelijk gaande is.
2.1.8
Rechter mr. A.M.I. van der Does die non-verbaal en met een enigszins afkeurende blik heeft
gereageerd op het antwoord van vader, dat moeder door haar mentale gesteldheid niet in staat zou zijn om voor haar eigen kinderen en voor haar baby op komst te zorgen. Als de rechter voldoende kennis had genomen van de 185 pagina’s aan informatie waaronder ook
over de zwakke, geestelijke en mentale gesteldheid van de moeder had zij mogelijk een meer neutralere en minder afkeurenswaardige blik laten zien aan verzoeker.
2.1.9
Dat een van de rechters aan de heer [naam] van JBW de vraag stelde of medewerkers van JWB enige agressie van vader hebben ervaren, is buitengewoon suggestief. Verzoeker is zeer kritisch over de werkwijze van JBW, maar helemaal geen agressief persoon.
2.1.10
Het bezwaar van vader in reactie op de schriftelijke aanwijzing van JBW waarin wordt vermeld waarom hij de schriftelijke aanwijzing niet accepteert en wat zijn beweegredenen zijn, is niet eenmaal ter sprake gekomen tijdens de zitting, wat wel per brief aan hem is meegedeeld.
2.1.11
Door dit alles is de hoop van verzoeker op een eerlijke behandeling van zijn zaak, waar recht zou worden gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor, teniet gedaan en hebben de rechters de schijn van partijdigheid gewekt.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter vastgesteld welke stukken zich in het procesdossier bevinden en over welke stukken enige procespartij nog niet beschikte. Daarbij is het stuk aan verzoeker uitgereikt, evenals een stuk van de kant van verzoeker aan de moeder is uitgereikt.
2.2.2
Het is juist dat de voorzitter het stuk toen heeft aangeduid als “van de advocaat van de moeder.” De wijze waarop het Stuk is opgemaakt leek dat in eerste instantie te suggereren.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de verzoeker niet gereageerd op het Stuk. Na afloop van de mondelinge behandeling werd van verzoeker op de griffie op 27 maart 2019 nog een fax ontvangen. In deze fax wordt kort gezegd verzocht het ter zitting aan verzoeker uitgereikte Stuk buiten beschouwing te laten. Namens de rechtbank is niet meer gereageerd op deze fax, gelet op het onderhavige verzoek tot wraking.
2.2.3
Bij nadere kritische beschouwing is het Stuk vermoedelijk niet opgesteld door de advocaat van moeder: niet alleen is het Stuk niet ondertekend door de advocaat, ook anderszins blijkt niet dat het Stuk namens moeder door de advocaat is ingediend. In procedures als de onderhavige geldt evenwel geen verplichte procesvertegenwoordiging. Het staat de moeder vrij om los van haar advocaat (die zich wegens verhindering had afgemeld) stukken in te dienen, zoals zij dus ook heeft gedaan. De abusievelijke duiding door de voorzitter als ook het toelaten van het Stuk kan in dat licht niet de vooringenomenheid van de rechtbank met zich brengen.
2.2.4
Ten onrechte legt verzoeker verder een verband tussen de inhoud van het Stuk en enkele vragen die hem op zitting door leden van de meervoudige kamer zijn gesteld.
Het is juist dat de voorzitter eraan heeft gerefereerd dat verzoeker de politie bij moeder heeft laten langsgaan. Dit blijkt uit door verzoeker zelf ingediende stukken. Zoals ook uit het proces-verbaal van de zitting blijkt is door de voorzitter de politie ter sprake gebracht in de context van hetgeen moeder heeft gesteld over autonomie, aangezien de moeder zich gecontroleerd zegt te voelen. De voorzitter heeft getracht verzoeker erbij te laten stilstaan dat zijn acties mogelijk contra-productief werken. De voorzitter heeft met de verwijzing naar de politie geenszins een oordeel bedoeld te geven over de ernst of gegrondheid van de zorgen van verzoeker, noch die zorgen willen bagatelliseren. Sterker nog: de voorzitter heeft ter zitting expliciet aan verzoeker aangegeven dat zijn zorgen invoelbaar zijn. Het is
duidelijk dat verzoeker de verwijzing door de voorzitter naar de politie anders opvat, maar naar objectieve maatstaven kan uit hetgeen de voorzitter heeft gezegd in de bovenbedoelde context geen vrees voor partijdigheid worden afgeleid.
2.2.5
De rechters hebben verzoeker verzocht concreet aan te geven op welke wijze de nieuwe partner van moeder een bedreiging vormt voor zijn kinderen. De verzoeker lijkt te veronderstellen dat hij ter onderbouwing van die stelling een compleet beeld heeft gegeven, voor de rechtbank is het echter een zoekplaatje. De verzoeker heeft namelijk bij herhaling in zijn algemeenheid verwezen naar de door hem aan de rechtbank toegezonden stukken en daarbij aangegeven dat in die stukken en in “200 MB documenten” het bewijs is gelegen. Het is in die context dat de jongste rechter inderdaad een opmerking heeft geplaatst zoals verzoeker stelt. De rechtbank heeft deze vragen gesteld in het kader van een goede oordeelsvorming, onder meer met het oog op het verzoek tot vervallenverklaring c.q. bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing. Aan de verzoeker is getracht voor te houden dat op hem de last rust zijn stellingen concreet te onderbouwen.
2.2.6
De oudste rechter betwist op een zodanige manier te hebben gekeken naar verzoeker dat daaruit een oordeel zou kunnen blijken over de vraag of de moeder zelf zou kunnen zorgen voor de kinderen en de baby die op komst is. In die zin mist het bezwaar feitelijke grondslag. Overigens ligt die vraag voor de rechtbank thans ook zozeer niet ter beantwoording voor.
2.2.7
De voorzitter heeft gevraagd of recent sprake is geweest van agressie/dreiging van verzoeker in de samenwerkingsrelatie met de GI. Uit het verzoekschrift van de GI blijkt dat sprake zou zijn van bedreigingen en hoogoplopende spanningen, overleg binnen het Veiligheidshuis en afstemming met politie. De vraag werd door de GI beantwoord met “nee”. De voorzitter heeft met deze vraag niet meer of minder willen weten of de GI obstakels zou verwachten bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling of de schriftelijke aanwijzing, indien zij zou worden bekrachtigd, juist omdat verzoeker er zo veel aan gelegen is dat het contactverbod in stand blijft.
2.2.8
Anders dan verzoeker stelt is het bezwaar van vader tegen de schriftelijke aanwijzing wel ter sprake gekomen. Ten eerste is aan het begin van de zitting door de voorzitter benoemd dat tevens besproken zou worden het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van vader: dus het bezwaar van vader. Ten tweede: kort gezegd wordt in de reactie van vader van 11 maart 2019 uitvoerig ingegaan op de achtergronden van het contactverbod, de nieuwe partner van de moeder en de wens van vader om zijn kinderen te beschermen: onderwerpen die zoals uit het proces-verbaal van de zitting blijkt uitvoerig aan de orde zijn geweest tijdens de mondeling behandeling. Het bezwaar mist in die zin feitelijke grondslag.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters door hun persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig zijn.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Door de wederpartij van verzoeker is kort voor de zitting ingezonden het Stuk, ten aanzien waarvan verzoeker bezwaren heeft tegen het in behandeling nemen als processtuk. De manier waarop dit stuk door de wederpartij werd ingediend – te weten door de partij zelf in een procedure waarin procesvertegenwoordiging niet verplicht is – kon geen aanleiding zijn voor twijfel bij de rechters omtrent het waarheidsgehalte van het Stuk. De omstandigheid dat de rechters – binnen de korte tijdspanne die daarvoor beschikbaar was – niet voor de zitting reeds hebben geconstateerd dat het Stuk qua inhoud grote gelijkenis vertoonde met een eerder, niet door de advocaat van de wederpartij vervaardigd verweerschrift, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de rechters niet onpartijdig zijn.
3.6
Dat er bij aanvang van de zitting door de rechters meteen is gecontroleerd of alle procespartijen beschikten over elkaars stukken en vervolgens het Stuk, dat verzoeker nog niet had, aan hem hebben doen uitreiken, is conform de beginselen van een behoorlijke procesorde en vormt evenmin aanleiding voor twijfel aan het niet onbevooroordeeld zijn van de rechters. Dat vervolgens door de rechters geen leespauze is ingelast, maar aanstonds is doorgegaan met de inhoudelijke behandeling van de ter zitting aan de orde zijnde zaken, is wellicht achteraf minder gelukkig geweest, maar vormt geen houvast voor het oordeel dat de vrees van verzoeker dat de rechters niet onpartijdig waren naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd was.
3.7
De bezwaren van verzoeker tegen het Stuk zijn door verzoeker eerst aan de rechters kenbaar gemaakt na afloop van de zitting door middel van een faxbericht. Getuige de schriftelijke reactie van de rechters op het wrakingsverzoek zijn die bezwaren bij hen niet onopgemerkt gebleven. De wrakingskamer gaat er dan ook van uit dat de rechters voor de bezwaren van verzoeker oog zullen hebben.
3.8
Voor zover de wraking is gegrond op de bejegening van verzoeker door de rechters ter zitting overweegt de wrakingskamer het volgende:
Het is aan de rechters – en in het bijzonder de voorzitter van de meervoudige kamer – die de zaak behandelen om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken. Daarbij hoort dat (de advocaten van) partijen voldoende in de gelegenheid worden gesteld om het eigen standpunt tijdens de zitting naar voren te brengen. Het staat de rechter vrij om partijen wel of niet te onderbreken of aan partijen (en hun advocaten) kritische vragen te stellen. Hieruit vloeit voort dat bepaalde vragen of opmerkingen van rechters ter zitting door een partij als confronterend kunnen worden ervaren. Anderzijds biedt dit kritisch bevragen aan een partij juist de mogelijkheid om zijn standpunt nader te onderbouwen en te verduidelijken.
3.9
Geenszins is gebleken dat de rechters verzoeker hebben belet om zijn standpunt adequaat toe te lichten en te verdedigen of om te reageren op de vragen en opmerkingen van de rechters. Gelet op hetgeen de rechters hebben toegelicht over het doel van de door hen gestelde vragen en gemaakte opmerkingen is er geen houvast voor het oordeel dat uit die vragen en opmerkingen blijkt van vooringenomenheid van de rechters, dan wel dat de naar aanleiding van die vragen en opmerkingen bij verzoeker ontstane vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid naar objectieve maatstaven is gerechtvaardigd.
3.1
Dat de rechters verzoeker vragen hebben gesteld bevreemdt des te minder, gezien de hoeveelheid stukken die verzoeker voorafgaande aan de zitting aan de rechtbank had doen toekomen. Nog los van de vraag of verzoeker – die in persoon procedeert – die stukken in deze vorm en in deze kwantiteit had mogen inzenden, ligt voor de hand dat de rechters verzoeker wilden bevragen naar de redenen van het inbrengen van deze stukken en wat daarmee werd beoogd. Daarbij past niet een antwoord in de vorm van een of meer stellingen, met de toevoeging dat de onderbouwing van die stelling is te vinden in de overgelegde stukken, zoals verzoeker ter zitting heeft gedaan; het behoort tot de taak van een procespartij – ook indien deze zonder rechtskundige bijstand procedeert – om de stukken voor de rechter te duiden. Hetgeen de rechters hieromtrent ter zitting aan vragen hebben gesteld en aan opmerkingen hebben gemaakt, vormt derhalve geen aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters.
3.11
Het verzoek is mitsdien ongegrond en wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. E.J. Stalenberg, mr. A.M.I. van der Does en mr. M. van Kuilenburg.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A. Kalk, voorzitter, mr. A. Buizer en mr. I.K. Rapmund, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 april 2019 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. E.J. Stalenberg
- mr. A.M.I. van der Does
- mr. M. van Kuilenburg
- JBW
- mr. B. du Fossé