In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 maart 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. M.A.C. Prins, rechter in de rechtbank Rotterdam, door een verzoeker die betrokken was bij een bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 28 februari 2019, waar de verzoeker de rechter had gewraakt omdat hij vond dat zijn recht op een eerlijk proces was geschonden. De verzoeker stelde dat hij niet in staat was om zijn standpunt adequaat te verdedigen, omdat de rechter hem had belet om meerdere pleitnota's voor te dragen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk was voor zover het betrekking had op de beslissing om vier beroepen op één zitting te behandelen, aangezien de verzoeker al in november 2018 op de hoogte was van deze beslissing en pas op 12 maart 2019 een verzoek tot wraking had ingediend. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet tijdig had gehandeld en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek werd afgewezen, en de rechtbank benadrukte dat een onwelgevallige procesbeslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De beslissing werd uitgesproken door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de zitting.