ECLI:NL:RBROT:2019:3260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
567851 / HA RK 19-162
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in bestuursrechtelijke procedure

Op 14 maart 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure waarbij verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot wraking van de rechters P.C. Santema en J.F. Koekebakker. Verzoeker had eerder, op 15 november 2018, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. C.A.F. van Ginneken, dat door de wrakingskamer was afgewezen. Op 16 januari 2019 heeft verzoeker een beroep gedaan tegen de Belastingdienst/Toeslagen, waarbij hij ook mr. A.I. van Strien heeft gewraakt. De wrakingskamer heeft verzoeker op 17 januari 2019 geïnformeerd over de samenstelling van de wrakingskamer voor de zitting op 6 februari 2019, maar verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek pas bijna drie weken later ingediend, wat niet tijdig was volgens de geldende regels. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangevoerd die een grond voor wraking konden opleveren en dat hij misbruik maakte van het wrakingsinstrument. De rechtbank heeft daarom besloten dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker in de lopende procedure niet meer in behandeling worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 567851 / HA RK 19-162
Beslissing van 14 maart 2019
op het verzoek van
[naam verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. P.C. Santema en mr. J.F. Koekebakker, rechters in de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam, (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Op 15 november 2018 heeft de wrakingskamer in deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, een beslissing uitgesproken ten aanzien van het verzoek van verzoeker tot wraking van mr. C.A.F. van Ginneken in de bestuursrechtelijke procedure met kenmerk ROT 18/2350. Die wrakingsprocedure draagt als kenmerk 561319 HA RK 18-1279.
1.2
Op 16 januari 2019 is het beroep van verzoeker tegen Belastingdienst/Toeslagen, met kenmerk ROT 18/1702 ZORG, door rechter mr. A.I. van Strien behandeld. Op diezelfde datum heeft verzoeker een verzoek tot wraking van mr. Van Strien ingediend. Bij brief van 17 januari 2019 is verzoeker verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld, te weten 6 februari 2019, en is voor de zitting uitgenodigd. In deze brief is tevens melding gemaakt dat onverwachte omstandigheden daargelaten, de wrakingskamer van de rechtbank op 6 februari a.s. zal zijn samengesteld als volgt: mr. P.C. Santema, mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar en mr. J.F. Koekebakker.
Bij aanvang van de zitting van de wrakingskamer op 6 februari 2019 heeft verzoeker wraking verzocht van de rechters Santema en Koekebakker.
1.4
Deze wrakingskamer heeft kennis genomen van de dossiers van de hiervoor omschreven procedures.
1.5
Verzoeker en de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief.
1.7
Bij e-mailbericht van 27 februari 2019 te 12:50 uur heeft verzoeker aanhouding van de wrakingszitting verzocht, omdat de rechters hebben aangegeven niet ter zitting van 28 februari 2019 te zullen verschijnen.
1.8
Per e-mailbericht van 27 februari 2019 te 15:52 heeft de algemeen secretaris wrakingskamer aan verzoeker bericht dat de wrakingskamer zijn verzoek om uitstel afwijst.
1.9
Ter zitting van 28 februari 2019 is het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker is verschenen. De rechters waren daarbij niet aanwezig, zoals al aangekondigd in hun schriftelijke reactie.
1.1
Verzoeker heeft bij aanvang van de zitting eerst mr. W.J. Roos-van Toor, die thans als rechter deel uitmaakt van deze wrakingskamer, gewraakt.
1.11
Nadat de wrakingskamer zich heeft teruggetrokken en de zitting is hervat, heeft de wrakingskamer bij monde van de voorzitter mr. A.P. Hameete verzoeker medegedeeld dat het verzoek tot wraking van mr. Roos-van Toor buiten behandeling is gesteld wegens kennelijk misbruik van recht.
1.12
Vervolgens heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de voorzitter van deze wrakingskamer, mr. Hameete, ingediend. Verzoeker heeft schriftelijke stukken aan de wrakingskamer overhandigd.
Ook na dit wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer zich teruggetrokken en na beraad ter zitting aan verzoeker medegedeeld dat ook het verzoek tegen de voorzitter, mr. Hameete, buiten behandeling is gesteld.
1.14
De hierboven genoemde beslissingen van de buiten behandeling stelling en de gronden daarvoor zijn opgenomen in het proces-verbaal van de zitting.
1.15
Vervolgens heeft verzoeker aangegeven dat hij de rechtbank gaat verlaten, waarbij hij tevens heeft verklaard dat hij de rechtbank niet-ontvankelijk acht. Hij erkent deze rechtbank niet, omdat zijn rechten niet worden gerespecteerd. Verzoeker vraagt een proces-verbaal van de zitting, zodat hij naar de Hoge Raad kan gaan.
De wrakingskamer heeft de behandeling van het verzoek tot wraking van de rechters voortgezet.

2.Het verzoek jegens de rechters en de reactie daarop

2.1
Aan het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende ten grondslag gelegd.
In een op schrift gestelde tekst, gedateerd 6 februari 2019, staat de grondslag van de wraking vermeld:
“- medeplichtig in valsheid in geschriften in eerste aanleg door UWV Jurist [naam] . In tweede aanleg bestendigd door bestuur rechter mr. Van Ginneke rechter Bestuur rechtbank Rotterdam. In derde aanleg bestendigd door wraking rechters mr. Santema en mr. Koekebakker
- constante schending door deze wraking kamer in casus recht op fair Trial conform artikel 6.1. Europese rechten van de mens. Alsmede constante schending van recht op een onafhankelijke bestuur rechtspraak door deze rechtbank”.
Verzoeker heeft mrs. Santema en Koekebakker gewraakt, omdat zij op 15 november 2018 op een eerder wrakingsverzoek van verzoeker gericht tegen mr. Van Ginneken verzoeker niet-ontvankelijk hebben verklaard. Verzoeker heeft daarbij pagina 4 van de wrakingsbeslissing van 15 november 2018 met zaaknummer 561319 HA RK 18-1279 overgelegd.
De rechters hebben niet in de wraking berust. De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die een grond tot wraking kan opleveren.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden - zoals artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) / artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - vereist.
3.2
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. Verzoeker heeft de rechters gewraakt, omdat zij hem bij beslissing van 15 november 2018 op een eerder wrakingsverzoek gericht tegen mr. Van Ginneken niet-ontvankelijk hebben verklaard. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. Bij de oproepingsbrief van 17 januari 2019 is verzoeker reeds op de hoogte gesteld dat onverwachte omstandigheden daargelaten, de wrakingskamer van de rechtbank op 6 februari a.s. zal zijn samengesteld met de leden
mrs. Santema, Wilbers-Taselaar en Koekebakker. Op dat moment wist verzoeker dat zijn wrakingsverzoek gericht tegen mr. Van Strien door deze rechters zal worden behandeld. Het door verzoeker indienen van het wrakingsverzoek bijna 3 weken nadien, ter zitting van de wrakingskamer waar zijn verzoek tegen mr. Van Strien zou worden behandeld, kan dan ook niet worden aangemerkt als gedaan op een moment zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden.
3.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.
3.4
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer dat voor zover het verzoek wel tijdig zou zijn gedaan verzoeker geen dan wel onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn verzoek. Het enkele feit dat de rechters eerder een wrakingsverzoek van verzoeker hebben behandeld en daarop afwijzend hebben beslist, levert op zichzelf geen grond op voor het oordeel dat er sprake is van partijdigheid en evenmin vormt het een omstandigheid die - objectief bezien - grond geeft te vrezen dat het bij de rechters aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.5
De wrakingskamer overweegt tenslotte nog het volgende. Verzoeker is partij in de bij deze rechtbank in behandeling zijnde bestuursrechtelijke procedure met kenmerk ROT 18/1702 ZORG. In die procedure heeft hij na de zitting van 16 januari 2019 de behandelend rechter, mr. Van Strien, gewraakt. Tijdens de behandeling van dat wrakingsverzoek heeft verzoeker mrs. Santema en Koekebakker, rechters van de wrakingskamer van 6 februari 2019 gewraakt. Op deze zitting heeft verzoeker eerst mr. Roos-van Toor gewraakt en vervolgens de voorzitter, mr. Hameete, gewraakt.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat verzoeker sinds oktober 2018 al meer dan tien wrakingsverzoeken tegen diverse rechters van deze rechtbank heeft ingediend. Ook heeft de wrakingskamer vastgesteld dat verzoeker geen dan wel onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn verzoeken. Gelet hierop en met inachtneming van het gegeven dat de opeenvolgende verzoeken om wraking hebben geleid tot het onnodig verlengen van de procedure, is de wrakingskamer tot de conclusie gekomen dat verzoeker oneigenlijk gebruik en daarmee misbruik maakt van het wrakingsinstrument. Op deze grond zal de wrakingskamer met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, Awb bepalen dat verdere verzoeken tot wraking in de procedure met kenmerk ROT 18/1702 ZORG niet meer in behandeling worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. P.C. Santema en mr. J.F. Koekebakker;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de procedure met kenmerk ROT 18/1702 ZORG niet in handeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, mr. W.J. Roos-van Toor en mr. A. Verweij, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2019 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-