ECLI:NL:RBROT:2019:3259

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
566212 / HA RK 19-70
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechtbank en rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 april 2019 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de rechtbank en de rechter mr. A.I. van Strien. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een bestuursrechtelijke procedure die op 16 januari 2019 zou plaatsvinden. Verzoeker had op die dag hoge koorts en was niet in staat om ter zitting te verschijnen. Hij verzocht om aanhouding van de zitting, maar kreeg te horen dat een uitstelverzoek alleen per fax of post kon worden ingediend. Verzoeker diende daarop een wrakingsverzoek in, maar de rechter was op dat moment niet op de hoogte van dit verzoek en heeft de zaak toch behandeld.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot wraking van de rechtbank niet-ontvankelijk was, omdat de wet geen grond biedt voor een wrakingsverzoek tegen de rechtbank als geheel. Het verzoek tot wraking van de rechter werd afgewezen, omdat de rechter niet op de hoogte was van het wrakingsverzoek tijdens de zitting. De rechtbank benadrukte dat het handelen van een medewerker van de centrale balie niet aan de rechter kan worden toegerekend en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een wraking rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor wraking van de rechter en wees het verzoek af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 566212 / HA RK 19-70
Beslissing van 17 april 2019
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
de rechtbank Rotterdamen
mr. A.I. van Strien, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij brief van de griffier van 27 november 2018 is verzoeker uitgenodigd voor de zitting van de rechtbank op 16 januari 2019 te 13.00 uur, op welke zitting het door hem ingestelde bestuursrechtelijke beroep tegen de beslissing van 7 maart 2018 van de Belastingdienst Toeslagen zou worden behandeld door rechter mr. A.I. van Strien.
Die procedure heeft als kenmerk ROT 18 / 1702 ZORG.
Bij e-mailbericht van 16 januari 2019 te 11.30 uur, gericht aan het algemene mailadres van de rechtbank Rotterdam, heeft verzoeker aanhouding van de zitting verzocht.
Bij e-mailbericht van 16 januari 2019 te 11.57 uur heeft een medewerker van de centrale informatiebalie aan verzoeker geantwoord dat een uitstelverzoek alleen per fax of per post kan worden ingediend.
Bij e-mailbericht van 16 januari 2019 te 12.06 uur heeft verzoeker de wraking van de rechtbank Rotterdam en van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting van 16 januari 2019.
Verzoeker, de rechter, alsmede de Belastingdienst zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting van de wrakingskamer op
6 februari 2019 uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 17 januari 2019.
Bij aanvang van de zitting van de wrakingskamer op 6 februari 2019 heeft verzoeker wraking verzocht van rechters mr. Santema en mr. Koekebakker.
Bij beslissing van de wrakingskamer van 14 maart 2019 is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot wraking van mr. Santema en mr. Koekebakker en is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de procedure met kenmerk ROT 18/1702 ZORG niet in behandeling wordt genomen.
Verzoeker, de rechter, alsmede de Belastingdienst zijn verwittigd van de datum waarop de behandeling van het wrakingsverzoek zou worden voortgezet en zijn voor de zitting van de wrakingskamer op 8 april 2019 uitgenodigd.
Ter zitting van 8 april 2019, alwaar de behandeling van het wrakingsverzoek is voortgezet, is verzoeker verschenen. Hij heeft mede aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht.
De rechter heeft voorafgaande aan de zitting bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Verzoeker heeft per e-mailbericht van 16 januari 2019 om aanhouding verzocht van de zitting, die op die dag te 13.00 uur zou aanvangen ten overstaan van de rechter. Verzoeker had die dag hoge koorts en was zijn stem kwijt, waardoor hij niet in staat was ter zitting te verschijnen. Verzoeker kreeg per e-mail als antwoord dat volgens het procesreglement een verzoek om uitstel alleen per post of per fax kon worden ingediend. Verzoeker beschikt niet over fax-apparatuur. Verzoeker heeft vervolgens per e-mail wraking van de rechtbank en van de rechter verzocht.
2.1.2
Korte tijd later ontving verzoeker per post het proces-verbaal van de zitting van de rechter, waaruit bleek dat zij de zaak ter zitting van 16 januari 2019 had behandeld en dat zij zes weken nadien uitspraak zou gaan doen. Die behandeling had niet mogen plaatsvinden omdat verzoeker een uur voor aanvang van de zitting de rechter had gewraakt. Dat de rechter niet tijdig voor aanvang van de zitting op de hoogte is gebracht van het wrakingsverzoek kan verzoeker niet worden aangerekend.
2.1.3
Door deze gang van zaken zijn de rechten van verzoeker geschonden. Op basis van de Grondwet en het EVRM heeft verzoeker het recht op een eerlijk proces door een onafhankelijke rechter. Het proces-verbaal van de zitting van 16 januari 2019 moet worden vernietigd en verzoeker moet alsnog in de gelegenheid worden gesteld om ten overstaan van een onafhankelijke rechter het woord te voeren over zijn zaak.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
Het beroep in de zaak ROT 18/1702 was op 16 januari 2019 om 13.00 uur op een zitting van de rechter gepland en zij heeft de zaak ook op die datum en dat tijdstip ter zitting behandeld. Namens verzoeker is ter zitting niemand verschenen. De rechter was voorafgaand of tijdens de behandeling van de zitting er niet van op de hoogte dat er een wrakingsverzoek was ingediend. Na de behandeling ter zitting heeft de rechter het onderzoek in de zaak gesloten en bepaald dat binnen zes weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
2.2.2
Rond 15.30 uur die dag las de rechter haar ingekomen mailberichten, waaronder berichten van de griffier van de wrakingskamer van 14.08 uur en 14.12 uur, waarmee zij in kennis werd gesteld van het wrakingsverzoek. Een verzoek van verzoeker om aanhouding van de zitting van 16 januari 2019 heeft haar eveneens niet tijdig bereikt. Zij las dit ook eerst op 16 januari 2019 rond 15.30 uur in de door de griffier aan haar toegezonden mailberichten.

3.De beoordeling

Het verzoek tot wraking van de rechtbank Rotterdam
Een verzoek tot wraking van de rechtbank Rotterdam vindt geen grond in de wet. Gelet op artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een wrakingsverzoek alleen zijn gericht tegen rechters of een rechter die een zaak behandelen of behandelt en niet tegen de rechtbank in haar geheel. Voor zover uit het e-mailbericht van 16 januari 2019 van verzoeker moet worden afgeleid dat verzoeker heeft bedoeld de sector bestuursrecht van de rechtbank Rotterdam te wraken, is het evenmin gericht tegen rechters of een rechter die een zaak behandelen.
Het wrakingsverzoek is in zoverre niet-ontvankelijk.
Het verzoek tot wraking van de rechter
3.2.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.3
Voor zover het wrakingsverzoek is gebaseerd op de omstandigheid dat verzoeker naar aanleiding van zijn uitstelverzoek van 16 januari 2019 te 11.30 uur niet aanstonds uitstel werd verleend voor de zitting van die dag te 13.00 uur, betreft dit het handelen van een medewerker van de centrale balie. Het handelen van een medewerker van de centrale balie kan niet worden toegerekend aan een rechter. Een klacht over de gang van zaken op de centrale balie van de rechtbank is dan ook geen grond voor wraking van een rechter.
3.4
Het verzoek tot wraking van de rechter is door verzoeker gedaan per e-mailbericht van 16 januari 2019 te 12.06 uur. Vanaf dat tijdstip was de behandeling van de procedure met kenmerk ROT 18 / 1702 ZORG, waarin het wrakingsverzoek werd gedaan, van rechtswege geschorst. Voor zover het wrakingsverzoek is gebaseerd op de omstandigheid dat de rechter desondanks is voortgegaan met de behandeling van die procedure ter zitting, overweegt de wrakingskamer als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de rechter pas na de zitting bekend werd met het wrakingsverzoek en dat zij bij aanvang van en tijdens de zitting dus niet op de hoogte was van het wrakingsverzoek. Het is dus niet zo dat de rechter, terwijl zij op de hoogte was van het wrakingsverzoek, desondanks is doorgegaan met de inhoudelijke behandeling van de zaak van verzoeker ter zitting.
Deze omstandigheden leiden tot het oordeel dat er geen grond is voor wraking van de rechter gelet op het hiervoor weergegeven criterium. Wel zouden deze omstandigheden aanleiding kunnen zijn voor de rechter om de zitting opnieuw te laten plaatsvinden. Dit is evenwel een beslissing die is voorgehouden aan de rechter en niet aan de wrakingskamer.
3.5
Het verzoek tot wraking van de rechter is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzoek tot wraking van de rechtbank Rotterdam niet-ontvankelijk;
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.I. van Strien.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. J.F. Koekebakker en
mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2019 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. A.I. van Strien
- Belastingdienst Toeslagen