ECLI:NL:RBROT:2019:3181

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
C/10/564605 / HA ZA 18-1220
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidsstelling in civiele procedure met buitenlandse eiseres

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is op 3 april 2019 vonnis gewezen in een incident tot zekerheidsstelling. De eiseres, Divine Investments Limited, is een rechtspersoon naar buitenlands recht, gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten. De eiseres vorderde in de hoofdzaak een bedrag van € 65.114,00 van de gedaagde, die in Rotterdam woont, wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst van geldlening. De gedaagde heeft in het incident verzocht om de eiseres te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten, omdat de eiseres geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de eiseres verplicht is tot het stellen van zekerheid, omdat zij geen woonplaats in Nederland heeft.

De rechtbank heeft de hoogte van de zekerheid vastgesteld op € 4.117,00, rekening houdend met de proceskosten en het griffierecht. De eiseres moet deze zekerheid binnen vier weken stellen, anders leidt dit tot niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak. De rechtbank heeft ook bepaald dat de eiseres de rechtbank en de advocaat van de gedaagde schriftelijk op de hoogte moet stellen van de wijze waarop de zekerheid is gesteld. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol van 15 mei 2019 voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/564605 / HA ZA 18-1220
Vonnis in incident van 3 april 2019
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
DIVINE INVESTMENTS LIMITED,
gevestigd te Ras Al Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. A.G.H.M. Ganzeboom te Capelle aan den IJssel.
Partijen zullen hierna Divine en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 5 december 2018, met producties;
  • de incidentele conclusie tot zekerheidsstelling;
  • de incidentele conclusie van antwoord, met productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
Divine vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 65.114,00, te vermeerderen met vijf procent rente op jaarbasis vanaf 17 augustus 2018, met veroordeling van Divine in de proceskosten.
2.2.
Divine legt – samengevat – aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen [gedaagde] en C. Engel Vastgoed Rotterdam B.V. (hierna: C. Engel) gesloten overeenkomst van geldlening. Bij akte van cessie van 3 april 2012 is de geldlening door C. Engel overgedragen aan Divine, die tot aan het faillissement van C. Engel de concernfinancier is geweest.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Divine veroordeelt tot het stellen van zekerheid door middel van een in Nederland gevestigde systeembank ter hoogte van een bedrag van € 8.413,00, althans een zodanig bedrag dat de rechtbank passend voorkomt, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten van het incident.
3.2.
Divine voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten van het incident, zulks voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident

4.1.
De incidentele conclusie is tijdig en vóór alle weren ingesteld.
4.2.
Krachtens artikel 224 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen, op vordering van de wederpartij verplicht tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden. In lid 2 van artikel 224 Rv zijn onder a-d de vier gronden opgesomd waarin geen verplichting tot het stellen van proceskostenzekerheid bestaat.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat Divine geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, zodat Divine in beginsel, ingevolge artikel 224 lid 1 Rv, verplicht is tot het stellen van zekerheid.
4.4.
Divine voert aan dat de uitzondering als bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder c Rv zich voordoet. Deze uitzonderingsgrond houdt in dat geen zekerheid hoeft te worden gesteld indien redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een proceskostenveroordeling in Nederland mogelijk zal zijn. Uit het door door Divine gestelde en uit de door Divine overgelegde productie kan de rechtbank niet afleiden dat redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding in Nederland mogelijk zal zijn. Divine voert aan dat daartoe enkel beslag hoeft te worden gelegd onder de debiteuren van Divine. Uit de stellingen van Divine is de rechtbank echter niet duidelijk geworden wat de identiteit is van die debiteuren en wat Divine daadwerkelijk van die debiteuren te vorderen heeft. Dat er op enig moment door een rechtspersoon zekerheden ten gunste van Divine zijn gesteld, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat Divine thans (nog) vorderingen op debiteuren heeft. Dat verhaal op dergelijke vorderingen mogelijk is, acht de rechtbank op basis van de verstrekte informatie niet voldoende aannemelijk.
4.5.
Van een uitzondering als bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder c Rv is de rechtbank aldus niet gebleken. Daarom is Divine op grond van artikel 224 lid 1 Rv verplicht tot het stellen van zekerheid.
4.6.
De rechtbank zal de hoogte van het bedrag waarvoor zekerheid dient te worden gesteld als volgt bepalen.
4.7.
De rechtbank zal uitgaan van 1 punt voor de incidentele conclusie, 1 punt voor de conclusie van antwoord en 1 punt voor de comparitie van partijen. De rechtbank komt aldus op 3 punten à € 1.074,00. Daarnaast is het griffierecht voor [gedaagde] vastgesteld op € 895,00. De rechtbank bepaalt het bedrag waarvoor thans genoegzame zekerheid dient te worden vastgesteld op € 4.117,00.
4.8.
De rechtbank wijst erop dat in het geval tijdens het verloop van de procedure de proceskosten onverwachts oplopen boven het bedrag waartoe zekerheid is gesteld, het [gedaagde] vrij staat een incident tot aanvullende zekerheid te openen.
4.9.
Tussen partijen is voorts in geschil de wijze waarop Divine zekerheid dient te stellen. [gedaagde] vordert dat Divine zekerheid dient te stellen door middel van afgifte van een bankgarantie van een in Nederland gevestigde systeembank, terwijl Divine, uit kostenoogpunt, het bedrag waarvoor zekerheid dient te worden gesteld op de derdengeldenrekening van de advocaat van [gedaagde] zou willen storten. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
4.10.
Voor de wijze waarop zekerheidsstelling op basis van artikel 224 Rv dient te geschieden, moet aansluiting worden gezocht bij artikel 6:51 van het Burgerlijk Wetboek. In ieder geval is van belang dat [gedaagde] zonder moeite verhaal zal kunnen nemen op de aangeboden zekerheid. Het ligt in de rede dat de advocaten van partijen hierover met elkaar in overleg treden en afspraken maken over een adequate wijze van zekerheidsstelling waarbij wordt voorkomen dat (door een van partijen) nodeloze kosten dienen te worden gemaakt.
4.11.
Aan de zekerheidsstelling zal een termijn van vier weken worden verbonden. Indien niet binnen de gestelde termijn de zekerheid wordt gesteld, leidt dit tot verval van de bevoegdheid met het oog waarop zekerheid moest worden gesteld en derhalve tot niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 616 Rv.
4.12.
Divine zal worden veroordeeld tot het stellen van zekerheid als na te melden.
4.13.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
in de hoofdzaak
4.14.
De zaak zal worden verwezen naar de rol van 15 mei 2019 voor conclusie van antwoord.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1.
veroordeelt Divine tot zekerheidsstelling voor een bedrag van € 4.117,00 ter zake van de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld kunnen worden, ten behoeve van [gedaagde] ;
5.2.
bepaalt dat de zekerheid, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, uiterlijk
1 mei 2019moet zijn gesteld;
5.3.
beveelt Divine binnen één week na het stellen van zekerheid de rechtbank en de advocaat van [gedaagde] hiervan schriftelijk in kennis te stellen onder vermelding van de vorm waarin de zekerheid is gesteld;
5.4.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
5.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
15 mei 2019voor conclusie van antwoord;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2019.
2897/1729