ECLI:NL:RBROT:2019:3170

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
10/203449-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie tijdens het Zomercarnaval

Op 28 februari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 28 juli 2018, toen de verdachte samen met een medeverdachte op weg was naar het Zomercarnaval in Rotterdam. Tijdens een preventieve fouillering door de politie werd in de tas van de medeverdachte een vuurwapen aangetroffen, waarop zowel het DNA van de verdachte als dat van de medeverdachte was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op de hoogte was van het vuurwapen en dat hij medepleegde in het voorhanden hebben ervan. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldiging van medeplegen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/203449-18
Datum uitspraak: 28 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op Curaçao op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Harbers heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde met uitzondering van het medeplegen, nu de verdachte op het moment dat hij het vuurwapen in de woning van zijn neef in zijn handen had alleen handelde.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft weliswaar in de woning van zijn neef het vuurwapen en de patroonhouder in zijn handen gehad, maar hij heeft het vervolgens teruggegeven aan de medeverdachte. Dit enkele ogenblik dat hij het wapen voorhanden heeft gehad, is onvoldoende om te concluderen dat de verdachte ook de beschikkingsmacht over het vuurwapen heeft gehad.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt het volgende vast. Op 28 juli 2018 is de verdachte samen met de medeverdachte richting het Zomercarnaval in het stadscentrum van Rotterdam gegaan. Ter hoogte van het Centraal Station hebben verbalisanten de medeverdachte onderworpen aan een preventieve fouillering, omdat hij nerveus gedrag vertoonde. Bij deze fouillering is in de tas van de medeverdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie aangetroffen. Op het vuurwapen is zowel het DNA van de verdachte alsook van de medeverdachte aangetroffen. Op de patroonhouder is het DNA van de verdachte aangetroffen.
De rechtbank concludeert op basis van deze elementen dat de verdachte op 28 juli 2018 een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat de medeverdachte hem in de woning bij zijn neef het vuurwapen heeft laten zien. De verdachte heeft het wapen bekeken en uit de tas gepakt. Vervolgens heeft hij de patroonhouder eruit gehaald en weer goed erin gedaan. Hij heeft het vuurwapen toen terug in de tas gedaan en samen zijn zij vervolgens vertrokken richting het Zomercarnaval. Desgevraagd verklaarde de verdachte ter zitting dat hij niet wilde dat het wapen bij zijn neef zou achterblijven. De rechtbank concludeert gelet op deze verklaring van de verdachte dat de verdachten beiden op de hoogte waren van het bestaan van het vuurwapen en dat de medeverdachte een vuurwapen in zijn tas mee had. De verdachten hebben samen [een gedeelte van] de nacht doorgebracht bij een neef van de verdachte en zijn vervolgens met het vuurwapen in de tas van de medeverdachte samen naar het Zomercarnaval gegaan. Pas toen de medeverdachte op het Centraal Station werd onderworpen aan een preventieve fouillering, heeft de verdachte zich gedistantieerd door zich uit de voeten te maken. Door aldus te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de vereiste beschikkingsmacht over het met kogelpatronen geladen vuurwapen gehad. Deze omstandigheden en bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, maken dat het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend is bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is het ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 juli 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Franz Stock 6,35, kaliber 6,35 mm, en 5 bijbehorende kogelpatronen van de merken GFL en S&B en GECO, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. De verdachte is samen met de medeverdachte op stap gegaan richting het Zomercarnaval in Rotterdam, terwijl de medeverdachte in zijn heuptasje een vuurwapen met bijbehorende munitie meedroeg. De verdachte was hiervan op de hoogte. Dat de verdachten het evenement niet hebben bereikt, is enkel te danken aan de omstandigheid dat de verdachte preventief is gefouilleerd.
Met zijn handelen heeft de verdachte een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van andere personen in het leven geroepen. Het bezit van een vuurwapen leid, zo leert de ervaring, vaak tot het gebruik daarvan. Dit is de reden waarom tegen vuurwapenbezig streng dient te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank acht de omstandigheid dat de verdachte wist dat de medeverdachte het vuurwapen en de bijbehorende munitie overdag, op de openbare weg bij zich droeg, terwijl zij onderweg waren naar een groot evenement in het stadscentrum, strafverzwarend. Het Zomercarnaval staat erom bekend dat tijdens dit evenement snel explosieve situaties kunnen ontstaan vanwege alcohol- en drugsgebruik van bezoekers. Het gebruik van een geladen vuurwapen ligt dan snel voor de hand. Daarbij weegt ook in het nadeel van de verdachte dat hij reeds eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De verdediging heeft verzocht een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk dient te zijn aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Hiervoor bestaat gezien het voorgaande echter geen aanleiding.
Daar de verdachte de feiten samen heeft gepleegd met een mededader, acht de rechtbank het passend dat aan hen een gelijke straf wordt opgelegd. De persoonlijke omstandigheden van beide verdachten daarbij afwegend, komt de rechtbank dan ook voor deze verdachte tot een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.M. de Winkel, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 juli 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in
de vorm van een pistool van het merk/type Franz Stock 6,35, kaliber
6,35 mm, en/of 5 bijbehorende kogelpatronen van de merken GFL en/of
S&B en/of GECO,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )