6.2.De aangetroffen hoeveelheid drugs overschrijdt de gebruikershoeveelheid van 0,5 gram, zodat verweerder, op grond van wat onder 5.1 en 5.2 is weergegeven, ervan mocht uitgaan dat het hier om een handelshoeveelheid drugs gaat die (mede) bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Zonder nadere toelichting is de stelling dat [naam 2] drugs heeft gebruikt, onvoldoende om aannemelijk te maken dat de drugs in de woning aanwezig waren voor eigen gebruik. Daar komt bij dat in de woning twee soorten drugs zijn aangetroffen, wat een aanwijzing is voor drugshandel en zijn de drugs aangetroffen in diverse gripzakjes, waarvan bekend is dat deze worden gebruikt voor de handel in verdovende middelen. Gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is voor de uitoefening van de in dit artikel neergelegde bevoegdheid niet noodzakelijk dat verweerder aannemelijk maakt dat sprake is van handel in drugs of dat vanuit de woning overlast is veroorzaakt. Verweerder was dus in beginsel bevoegd om de woning te sluiten.
7. Artikel 13b van de Opiumwet voorziet niet in een verplichting om een last onder bestuursdwang op te leggen in een situatie, zoals beschreven in het artikel, maar in de mogelijkheid daartoe. Ter uitvoering van de in dit artikel neergelegde bevoegdheid, heeft verweerder de ‘Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2011’ (de Beleidsregel) vastgesteld. In deze Beleidsregels merkt verweerder het bezit van meer dan 0,5 gram harddrugs aan als een handelsvoorraad. Na het voor de eerste maal aantreffen van een handelshoeveelheid verdovende middelen in een woning wordt in beginsel besloten tot een sluiting, maar zal nadrukkelijk worden bezien of gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval met een waarschuwing kan worden volstaan. De beleidsregel bevat een niet limitatieve opsomming van indicatoren die relevant zijn bij de belangenafweging of sluiting noodzakelijk wordt geacht voor het herstel van de gewenste situatie van het woon- en leefklimaat en het weren en terugdringen van drugshandel gerelateerd aan de desbetreffende woning, dan wel wordt volstaan met een waarschuwing. De beleidsregel kent een sluitingstermijn van in beginsel zes maanden. De Afdeling heeft in de uitspraken van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3941, en 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851, geoordeeld dat verweerder in redelijkheid dit beleid kan voeren. 8. Hoewel de last tot sluiting van de woning in overeenstemming met de Beleidsregels kan zijn, is de vraag of een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid drugs in samenhang bezien met de andere omstandigheden van het geval, een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht is, die maakt dat dient te worden afgeweken van de Beleidsregels. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1-2) volgt immers dat de sluiting van een woning als een verregaande bevoegdheid moet worden aangemerkt, zeker wanneer het pand daadwerkelijk wordt bewoond. De wetgever achtte de sluitingsbevoegdheid niettemin een noodzakelijke en proportionele aanvulling op het bestaande juridische instrumentarium, maar benadrukte het belang van een gefaseerd optreden, waarbij het niet de bedoeling is dat al bij een eerste overtreding van de Opiumwet automatisch tot sluiting van de woning wordt overgegaan, daar meestal met bijvoorbeeld een waarschuwing kan worden volstaan.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom niet kon worden volstaan met een waarschuwing of een andere, minder ingrijpende maatregel dan sluiting van een woning waarin een gezin leeft. Daartoe acht de rechtbank het allereerst van belang dat de totale hoeveelheid harddrugs van 1,9 gram de – arbitraire – grens van 0,5 gram voor een gebruikershoeveelheid slechts in geringe mate overschrijdt. Ook met de overige door verweerder in aanmerking genomen omstandigheden en indicatoren – in samenhang bezien met de aangetroffen hoeveelheid drugs – blijft onduidelijk waarom het in dit geval noodzakelijk was om de woning te sluiten voor de duur van zes maanden. Weliswaar is de woning gelegen in een wijk die vanwege de problematiek rond drugs en geweld is aangewezen als veiligheidsrisicogebied, maar de aangetroffen hoeveelheid harddrugs is dermate gering dat een invloed daarvan op de drugscriminaliteit in de wijk niet als vanzelfsprekend kan worden aangenomen. Daarbij is ook van belang dat de politie naar de woning is gegaan op basis van een melding van huiselijk geweld en niet naar aanleiding van een vermoeden van drugshandel. Verder is niet gebleken van enige loop van kopers en/of leveranciers van en naar de woning en evenmin van andere concrete aanwijzingen van – met de woning gerelateerde – drugshandel. Ook heeft de verhuurder geen meldingen van overlast ontvangen. Al met al valt niet in te zien waarom bij een – relatief – zo geringe inbreuk op de openbare orde niet had kunnen worden volstaan met een waarschuwing.
10. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Gelet op het tijdsverloop en de toelichting van verweerder ter zitting acht de rechtbank het uitgesloten dat de gebreken aan het bestreden besluit nog kunnen worden hersteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, eiser een bestuurlijke waarschuwing op te leggen, inhoudende dat bij een nieuwe overtreding van artikel 13b van de Opiumwet binnen drie jaar, te rekenen vanaf 5 april 2018, de woning voor onbepaalde tijd dan wel maximaal voor een periode van 12 maanden zal worden gesloten.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).