Op 11 januari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging. De zaak, geregistreerd onder parketnummer 10/730113-16, betrof een incident dat plaatsvond op 13 september 2016 in Rotterdam. De officier van justitie, mr. P.J. Wijnands, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een taakstraf van 120 uren. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. M.A.I. Witlox, werd beschuldigd van het deelnemen aan een geweldsincident waarbij een slachtoffer werd omsingeld en fysiek werd aangevallen.
Tijdens de zitting werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie stelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan het geweld door zich in de nabijheid van het slachtoffer te bevinden en hem een duw te geven. De rechtbank oordeelde echter anders. Zij concludeerde dat het handelen van de verdachte, namelijk het dichtbij staan en het geven van een enkele duw, niet voldoende was om te spreken van openlijke geweldpleging zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank vond dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat deze niet overtuigend bewezen konden worden. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak om te kunnen aantonen dat een verdachte daadwerkelijk een bijdrage heeft geleverd aan de gepleegde feiten. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. J. Snitker als voorzitter en mrs. L. Daum en D. Visser als rechters, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.