ECLI:NL:RBROT:2019:3079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
10/710287-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd aan minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van poging tot moord. De verdachte heeft op 16 november 2018 in Spijkenisse, gemeente Nissewaard, de aangeefster met een mes meermalen gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door haar handelen, opzettelijk en met voorbedachte rade heeft geprobeerd de aangeefster om het leven te brengen. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van 115 dagen geëist, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel, omdat de verdachte langdurige behandeling nodig heeft. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot moord en heeft een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet laten behandelen en geen contact mag hebben met de aangeefster en haar vriend. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en haar psychische problemen, waaronder een posttraumatische-stressstoornis. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat een stevige maatregel noodzakelijk is om haar te begeleiden in haar ontwikkeling en om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/710287-18
Datum uitspraak: 28 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in RJJI De Hunnerberg te Nijmegen,
raadsman mr. P. van Tour, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 14 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 115 dagen met aftrek
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met de algemene en van rechtswege geldende voorwaarden, en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
 medewerking verleent aan opname en behandeling bij De Catamaran en, zo nodig, aan voortzetting van behandeling elders;
 geen contact heeft met [naam aangeefster] ;
 geen contact heeft met [naam vriend verdachte] ;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, te weten, het opzettelijk en met voorbedachte rade de aangeefster om het leven proberen te brengen door meermalen met een mes te steken in het lichaam van de aangeefster.
4.1.2.
standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat geen sprake is van voorbedachte raad. Een ruzie met [naam vriend verdachte] , buiten de woning waar de aangeefster zich in bevond, heeft gezorgd voor escalatie van de situatie. De verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waardoor zij niet kon stoppen en niet kon nadenken. Het was de bedoeling van de verdachte om de aangeefster pijn te doen en haar klappen te geven. De verdachte heeft echter geen opzet gehad op de dood van de aangeefster, ook geen voorwaardelijk opzet. De verdachte heeft niet het risico aanvaard dat de aangeefster had kunnen komen te overlijden. Dit maakt dat de verdediging zich op het standpunt stelt dat slechts poging tot zware mishandeling kan worden bewezen.
4.1.3.
Beoordeling
Verdachtes verklaring houdt onder meer in dat zij na binnenkomst in de woonkamer en voordat zij de aangeefster die in de woonkamer op de bank zat aanviel, het mes dat zij bij zich had en in de hand had, op de grond zou hebben gegooid. Zij zou dit mes weer hebben gepakt en pas hebben gebruikt toen zij op de grond lag met de aangeefster bovenop zich, op het moment dat de situatie voor haar zelf bedreigend was geworden. De rechtbank gaat niet mee met deze verklaring en verwerpt deze, nu de gang van zaken zoals verdachte die beschrijft niet strookt met de overige zich in het dossier bevindende stukken.
De rechtbank overweegt dat de navolgende feiten en omstandigheden blijken uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting. De verdachte heeft telefonisch contact opgenomen met een vriendin die in de huiskamer van de woning te Spijkenisse aanwezig was, om te controleren of haar vriend [naam vriend verdachte] soms in die woning was, en wel samen / tegelijk met de aangeefster. Toen dit het geval bleek, heeft de verdachte een mes gepakt uit de woning van haar vader. Zij heeft telefonisch contact opgenomen met haar vriend en heeft op een zekere plek buiten de genoemde woning met hem afgesproken. Zij heeft haar vader gevraagd haar vanuit haar vaders huis naar die plek – en haar vriend – te brengen. Vervolgens heeft de verdachte op die plek met haar vriend gepraat. Hierbij is de woede die zij reeds voelde jegens de aangeefster nog verder aangewakkerd. De verdachte heeft hierover verklaard dat zij van plan was de aangeefster pijn te doen en haar te ‘gaan pakken’. De verdachte is vervolgens naar de woning waar de aangeefster nog aanwezig was, gerend. Zij heeft hier voor de deur moeten wachten tot de bewoonster de deur open deed. Op dat moment was de verdachte zich bewust van de aanwezigheid van het mes in haar zak en heeft zij het mes in haar hand vastgepakt. Nadat de deur voor haar werd geopend, is de verdachte direct door de gang naar de aangeefster gerend, die op de bank in de woonkamer van de woning zat. De verdachte is bij de aangeefster op schoot gesprongen, heeft de benen van de aangeefster afgeklemd, en is direct haar aanval begonnen. Zij heeft de aangeefster snel en met kracht op meerdere plekken in het lichaam gestoken met het mes dat zij in haar hand had. De verdachte was zich ervan bewust dat de aangeefster groter en sterker was dan zij, maar heeft de aangeefster op de beschreven wijze volledig overrompeld zodat de aangeefster nauwelijks kans kon zien zich te verweren.
Opzet en voorbedachte raad
Allereerst leidt de rechtbank uit voormelde feiten en omstandigheden af dat sprake is geweest van bij de verdachte bestaand opzet op de dood van de aangeefster, op zijn minst in voorwaardelijke zin. Eenmaal binnen in de woning is de verdachte direct op de schoot van de aangeefster gesprongen en is zij snel op meerdere plekken met kracht in het lichaam van de aangeefster gaan steken. Zij heeft de aangeefster gestoken in de linkerzijde, rug, bovenarm en in het bovenbeen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door aldus te handelen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat vitale delen van het lichaam van aangeefster zouden worden geraakt en de aangeefster derhalve dodelijk zou worden verwond.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit, en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Dat de verdachte vóór de uitvoering van haar daad heeft nagedacht over de mogelijke betekenis en eventuele gevolgen van haar voorgenomen daad en dat zij zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven, neemt de rechtbank aan op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte zou hebben gehandeld is in het licht van die feiten en omstandigheden derhalve geen sprake. Het pakken van het mes in het huis van haar vader, het mes met zich meenemen en bij zich houden deed verdachte uit boosheid, op haar vriend en vooral op de aangeefster, en het wederom ter hand nemen van het mes nadat zij met haar vriend had gesproken, naar het huis was gerend, en nadat verdachte bij het huis had moeten wachten op het openen van de deur, deed verdachte opnieuw uit boosheid op de aangeefster, die zij pijn wilde doen en wilde pakken.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte schuldig is aan poging tot moord op aangeefster [naam aangeefster].
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
op 16 november 2018 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk en met voorbedachte rade [naam slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen telkens met kracht heeft gestoken met een mes in het bovenbeen en de rug en de bovenarm, van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voornomen niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot moord.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. De verdachte was ten tijde van het plegen van dit feit veertien jaar oud. Wat feitelijk is gepasseerd staat vermeld onder 4.1.3.
Verdachte kwam tot haar daad doordat haar vriend eerder vreemd was gegaan met de aangeefster, en zich opnieuw, en tegen de afspraak met verdachte in, in één ruimte met de aangeefster had bevonden.
Uit het requisitoir van de officier van justitie is naar voren gekomen dat de aangeefster tot op heden last heeft van de psychische en fysieke gevolgen van de aanval, en dat de verwachting is dat zij deze gevolgen nog langere tijd met zich zal dragen. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psychiater dr. S.J. Roza heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 februari 2019. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte heeft een gestagneerde sociaal-emotionele en morele ontwikkeling, die zich uit in de vorm van een norm-overschrijdende gedragsstoornis. Tevens is sprake van ouder-kindrelatieproblemen en symptomen van een ziekelijke stoornis, namelijk een posttraumatische-stressstoornis, na psychotraumatische gebeurtenissen op twaalfjarige leeftijd (mogelijke loverboy-problematiek). Ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was sprake van deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis. Deze beïnvloedde ten dele de geestvermogens, gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om verdachte het haar tenlastegelegde feit, ingeval van bewezenverklaring, in een verminderde mate toe te rekenen.
Geconcludeerd wordt tot een hoog risico op recidive, wanneer de verdachte geen adequate behandeling en begeleiding ondergaat.
Het belang van adequate behandeling is groot. De verdachte toont bij haar jonge leeftijd een zorgelijke achterstand/stagnatie in sociaal-emotionele en morele ontwikkeling, en haar persoonlijkheid dreigt zich in negatieve zin te ontwikkelen.
Geadviseerd wordt tot een multidimensionele benadering ter bevordering van het doorlopen van haar verdere ontwikkelingstaken als adolescent, welke het beste in aanvang kan plaatsvinden binnen de klinische (forensische) kinder- en jeugdpsychiatrie of orthopsychiatrie. Gezien de ernst van de problematiek wordt geadviseerd tot klinische geïntegreerde behandeling in een gesloten instelling zoals bijvoorbeeld De Catamaran.
Geadviseerd wordt tot het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, als zware stok achter de deur om te bewerkstelligen dat verdachte zich committeert aan het voorgestelde begeleidings- en behandelkader. De verdachte heeft behandel- en begeleidingsmogelijkheden, maar deze dienen in een strikt kader te worden vormgegeven, omdat zij zich anders vanuit haar zelfbepalende en berekenende opstelling (wederom) zal trachten te onttrekken aan behandeling en begeleiding.
GZ-psychologen A.J. van den Dorpel en drs. M.D. Beijer-Holtman hebben een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 4 februari 2019. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis en een posttraumatische-stressstoornis (voorlopige diagnose). Tevens is er sprake van een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Deze ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Ten tijde van het ten laste gelegde feit kleurden de stagnatie in de ontwikkeling van impulscontrole en frustratietolerantie en de verstoring van de emotieregulatie de keuzes van de verdachte, waardoor zij onvoldoende in staat was adequate keuzes te maken. Om deze reden adviseren onderzoekers om het huidige ten laste gelegde feit, indien bewezen, betrokkene in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op nieuwe geweldsdelicten wordt op basis van zowel de klinische inschatting als de gestructureerde taxatie middels de SAVRY, als hoog geschat.
Voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en ter voorkoming van recidive wordt het van belang geacht dat de verdachte behandeling volgt, waarbij de verstoorde emotieregulatie en het ontwikkelen van een adequaat zelfbeeld prioriteit dienen te hebben. De impulscontrole en frustratietolerantie dienen verder uit te rijpen en gelet op de koers van haar ontwikkeling dient behandeling gericht te zijn op het zicht krijgen in de eigen (on-)mogelijkheden en de ontwikkeling van een eigen identiteit. Daarbij dient aandacht te zijn voor het aanleren van adequate copingvaardigheden. Tevens dient aandacht uit te gaan naar het verbeteren van de relatie tussen de verdachte en haar ouders. Tot slot wordt het van belang geacht om mogelijke trauma’s nader in kaart te brengen en indien gewenst een vorm van traumabehandeling, zoals EMDR, in te zetten, teneinde traumagerelateerde klachten te verminderen.
Gelet op de ernst van de pathologie en het hoge recidiverisico verwachten onderzoekers dat de behandeling van verdachte langdurend en intensief dient te zijn om verandering te bewerkstelligen, en derhalve in een gesloten kader dient te starten. Om die reden wordt gedacht aan het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij de verdachte geplaatst dient te worden in een inrichting voor forensische jeugd- en orthopsychiatrie, waarbij gedacht kan worden aan De Catamaran.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 maart 2019. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Een vertegenwoordiger van de Raad, [naam vertegenwoordigster] , heeft het advies van de Raad ter terechtzitting toegelicht.
De vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR), [naam vertegenwoordiger] , heeft ter terechtzitting het volgende naar voren gebracht. De verdachte staat onder toezicht van JBRR. Er is een plek beschikbaar voor de verdachte op de forensische afdeling van De Catamaran. JBRR acht het van belang dat de verdachte hier zo spoedig mogelijk zal worden geplaatst. Hoe eerder zij kan starten met de behandeling, hoe beter.
De verdediging heeft aangevoerd dat voorwaardelijke jeugddetentie voldoende is om een behandeling van de verdachte mogelijk te maken. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij wil meewerken aan behandeling bij De Catamaran voor de bij haar geconstateerde PTSS. Zij heeft voorts verklaard dat zij vindt dat het lang duurt voordat zij de hulp krijgt die nodig is.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over en acht de verdachte ten aanzien van het gepleegde feit verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting van jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) passend is. De rechtbank ziet dat de verdachte een blanco strafblad en een nog zeer jonge leeftijd heeft. Er is evenwel sprake van een zeer ernstig feit met ingrijpende gevolgen voor de aangeefster, terwijl het feit nog veel ernstiger gevolgen had kunnen hebben, en van een als hoog geschat recidiverisico.
Uit alle rapportages en uit hetgeen besproken is ter terechtzitting blijkt dat de verdachte langdurige behandeling nodig heeft. De verdachte staat open voor behandeling van haar trauma’s. Het is voor de rechtbank echter onduidelijk of de verdachte ook met andere behandelingen die door de deskundigen worden geadviseerd, wil meewerken. Gelet ook op het advies van de deskundigen dat behandeling in een strikt kader dient te worden vormgegeven, omdat de verdachte zich anders vanuit haar zelfbepalende en berekenende opstelling zal trachten te onttrekken, wordt het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk geacht als stevige stok achter de deur voor de bijzondere voorwaarden die de rechtbank zal opleggen, te weten:
- het meewerken aan opname en behandeling op de forensische afdeling van De Catamaran; - een contactverbod met [naam slachtoffer] (geb. [geboortedatum slachtoffer] 2000);
- een contactverbod met [naam vriend verdachte] (geb. [geboortedatum vriend verdachte] 2000), tenzij de behandelaar van de verdachte (gecontroleerd) contact in het belang van de behandeling acht en daar toestemming voor geeft;
- medewerking verlenen aan het toezicht door JBRR.
De rechtbank zal een proeftijd van twee jaren opleggen.
Aan de wettelijke voorwaarden van artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) is gelet op de bewezenverklaring en de beschouwingen en de conclusies van de deskundigen, voldaan. De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad in hun rapportages vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De voorwaardelijk op te leggen maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien de verdachte veroordeeld wordt wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen.
Gelet op de ernst van het feit en de rapportages van de psycholoog, de psychiater en de Raad
waaruit naar voren komt dat het recidivegevaar bij het uitblijven van behandeling hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf vergelijkbaar met het onderhavige zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Naast genoemde voorwaardelijke PIJ-maatregel is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 115 dagen een passende straf is. Daarvan zal de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht worden afgetrokken.
Alles afwegend acht de rechtbank de (hierna te noemen) straf en maatregel passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 77a, 77g, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 115 (honderdvijftien) dagen,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2000 te [geboorteplaats slachtoffer] ), zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam vriend verdachte] (geboren op [geboortedatum vriend verdachte] 2000 te [geboorteplaats vriend verdachte] ) zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht, behoudens ingeval de behandelaar (van De Catamaran) van de verdachte in een eerder stadium gecontroleerd contact in het belang van de behandeling noodzakelijk acht, en daar, in overleg met de jeugdreclassering, toestemming voor geeft;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als haar behandelaars in overleg met de jeugdreclassering nodig achten, zal laten opnemen op de forensische afdeling van De Catamaran, althans op een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zal meewerken met de behandeling en zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. de Geus, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. F. Aukema-Hartog en W.J. Geurts-de Veld, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. van Damme, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
op of omstreeks 16 november 2018 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, ter uitvoering van het voornemen om
opzettelijk en met voorbedachte rade [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal (telkens)(met kracht) heeft gestoken met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het bovenbeen en/of de rug en/of de (boven)arm, althans in het lichaam van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voornomen niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht