ECLI:NL:RBROT:2019:3073

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
10/691136-18, 10/105085-17 en 10-224758-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van PIJ-maatregel na reeks strafbare feiten door jeugdige verdachte

Op 2 april 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, geboren in 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks strafbare feiten, waaronder straatroven, afpersing en wapenbezit. De verdachte was ten tijde van de feiten 14 en 15 jaar oud en was preventief gedetineerd in een forensisch centrum. De rechtbank heeft de verdachte in de gelegenheid gesteld om zich te verdedigen, waarbij zijn raadsman, mr. J.C. Herrewijnen, pleitte voor vrijspraak van enkele ten laste gelegde feiten. De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, eiste een PIJ-maatregel, wat staat voor plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Tijdens de zitting is het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voor een aantal feiten, waaronder afpersing en diefstal met geweld, wettig en overtuigend schuldig was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de adviezen van deskundigen. Zowel de psychiater als de psycholoog concludeerden dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en een normoverschrijdende gedragsstoornis, wat een hoog recidiverisico met zich meebrengt.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de PIJ-maatregel op te leggen, omdat de verdachte intensieve behandeling nodig heeft in een gesloten setting. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel vereisen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen afgewezen, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummers: 10
/691136-18, 10/105085-17 en 10-224758-17
Datum uitspraak: 2 april 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] 2003 te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.
Raadsman mr. J.C. Herrewijnen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 19 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het bij dagvaarding met parketnummer 10/691136-18 onder 3 primair ten laste gelegde feit en van het bij dagvaarding met parketnummer 10-224758-17 ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van de bij dagvaarding onder parketnummer 10/691136-18 onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 tot en met 7 ten laste gelegde feiten, en van de bij dagvaarding onder parketnummer 10/105085-17 onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten;
  • oplegging aan de verdachte van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het bij dagvaarding met parketnummer 10-224758-17 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Hetzelfde geldt voor het bij dagvaarding met parketnummer 10
/691136-18 onder 3 primair ten laste gelegde feit. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 10
/691136-18 onder 6 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank, dat het dossier weliswaar aanwijzingen bevat dat de verdachte op 29 november 2018 in de parkeergarage van winkelcentrum [naam winkelcentrum] in Rotterdam onder meer door het tonen van een vuurwapen heeft geprobeerd [naam slachtoffer 1] af te persen, maar dat het dossier onvoldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen. De verdachte zal daarom van dit feit eveneens worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
Dagvaarding met parketnummer 10/691136-18 onder 2
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 10/691136-18 onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daarbij betoogd dat
de verdachte heeft verklaard dat hij de scooter had geleend van een vriend, hij niet wist dat de betreffende scooter gestolen was en dat uit het feit dat er geen sleutel in de scooter zat niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte had moeten weten dat de scooter door misdrijf/diefstal afkomstig was.
De rechtbank verwerpt dit verweer en komt tot een bewezenverklaring van het feit. Daartoe overweegt de rechtbank, dat nu de verdachte op een scooter is gaan rijden, waarbij duidelijk geen sleutel in het contactslot van die scooter zat, terwijl hij heeft nagelaten enig onderzoek te verrichten naar het ontbreken van die sleutel in het contactslot van de scooter, hij zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling. De verdachte heeft bovendien over de identiteit van die vriend van wie hij de scooter heeft geleend geen enkele duidelijkheid willen verschaffen.
Dagvaarding met parketnummer 10/691136-18 onder 4
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 10/691136-18 onder 4 ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daarbij betoogd dat het goed mogelijk is dat de op de telefoon van de verdachte aangetroffen WhatsApp-berichten niet door hemzelf zijn verstuurd en dat daardoor niet kan worden vastgesteld of het de verdachte is geweest die [naam slachtoffer 2] heeft afgeperst.
De rechtbank overweegt dat op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen is komen vast te staan dat het de verdachte zelf is geweest die [naam slachtoffer 2] heeft afgeperst. [naam slachtoffer 2] heeft de verbalisant een profielfoto van Instagram getoond van de jongen die hem heeft afgeperst. De verbalisant heeft daarop de verdachte herkend. Bovendien verklaart ook medeverdachte [naam medeverdachte 1] dat het de verdachte is geweest die [naam slachtoffer 2] heeft afgeperst.
De verklaring van de verdachte dat hij de op zijn telefoon aangetroffen WhatsApp-berichten niet zelf naar [naam slachtoffer 2] heeft gestuurd, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, temeer nu de verdachte desgevraagd niet heeft willen verklaren wie deze berichten dan wel heeft gestuurd. De enkele mededeling van de verdachte dat hij zijn telefoon soms uitleent is daarvoor onvoldoende. Op de telefoon van de verdachte zijn bovendien over een lange periode WhatsApp-berichten gericht aan [naam slachtoffer 2] aangetroffen, waaruit - in samenhang met de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen - kan worden opgemaakt dat het de verdachte zelf is geweest die [naam slachtoffer 2] afperste.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer en acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding met parketnummer 10/105085-17 onder 1
Ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 10/105085-17 onder 1
ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daarbij betoogd dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van dit feit, aangezien er onvoldoende sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, gericht op de beroving. Ook lijkt het erop dat de verbalisanten bij de beschrijving van de kleding van de daders mogelijk mensen door elkaar hebben gehaald. Het zou goed kunnen dat de verdachte helemaal niet betrokken was bij de beroving, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat de verdachte op 8 juni 2017 in Rotterdam in de nabijheid van de tramhalte ter hoogte van de [adres] aanwezig was.
De verdachte heeft hierover zelf verklaard dat er een jongen met een pet en een tas achterop op een scooter langs kwam rijden, dat iemand uit zijn groep riep naar de jongen: “kom hier, kom hier jongen, met die pet” en achter de scooter aanrende. Hij hoorde vervolgens dat een andere jongen riep: “Ik ga je slaan” en zag dat iemand de tas van de scooter pakte. Ook heeft hij verklaard dat hij een box (speaker) in zijn handen heeft gehad, waarmee hij in de tram zou zijn gestapt. Over zijn rol heeft hij verder niet willen verklaren.
Aangever [naam aangever] heeft echter wel verklaard over wie wat deed tijdens de beroving en heeft de verdachte herkend en ter plekke aangewezen aan de verbalisanten als de jongen die zei: “laat je tas los, ik ga je uithalen”. Daarbij werd door een van de verbalisanten geconstateerd dat de verdachte rode mouwen droeg. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige] , die heeft verklaard dat de donkere jongen met de felrode mouwen hen wilde slaan, waarbij geroepen werd: “Laat de tas los of ik sla je kapot”. Verder heeft medeverdachte [naam medeverdachte 2] de verdachte aangewezen als degene die de box en de oplader had.
De rechtbank leidt hieruit af, dat de verdachte een significante rol in de beroving van [naam aangever] heeft gehad, doordat hij hem heeft bedreigd met geweld en spullen van hem in zijn handen heeft gehad.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de betreffende beroving. Dit betekent dat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 10/691136-18 onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding met parketnummer 10/105085-17 onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 10/691136-18 onder 1, 3 subsidiair en 7 ten laste gelegde feiten en de bij dagvaarding met parketnummer 10/105085-17 onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Dagvaarding met parketnummer 10/691136-18
1.
ter berechting gevoegde zaak met parketnummer 651025-18
hij in de periode van 9 augustus 2017 tot en met 11 augustus 2017 te Rotterdam een goed, te weten een snorbrommer (van het merk Tomos type A35-HDA),
heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed) betrof;
2.
ter berechting gevoegde zaak met parketnummer 651025-18
hij in de periode van 6 juli 2018 tot en met 10 juli 2018 te Rotterdam een goed( te weten een scooter (van het merk ETC type ZNS50Qi-30A), heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
ter berechting gevoegde zaak met parketnummer 156296-18
hij in de periode 7 juni 2018 tot en met 9 juni 2018 te Rotterdam
een goed, te weten een bromfiets, te weten merk Riya kenteken [kentekennummer] , heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat het een door misdrijf, namelijk door diefstal verkregen goed betrof;
4.
hij in de periode van 12 september tot en met 30 november 2018 te Rotterdam
,met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (20 euro) en een masker en een boksbeugel, toebehorende aan genoemde [naam slachtoffer 2] , welke bedreiging met geweld bestond uit het aan die [naam slachtoffer 2] (via WhatsApp) sturen van onder meer de volgende berichten:
* "Ik kom die doekoe halen" en
* "Broer je bent faya als ik jou zie ga ik morgen naar je ossi wie de deur open maakt is klaar" en
* "Geef 50 euro dan is het goed" en
" "Broer als je vandaag niet betaal dan schiet ik jou gewoon als ik je zie" en
* "Geef je ps4" en
* "Als je die geeft dan is het gewoon helemaal klaar dan blok ik je en laat ik je met rust" en
* "Kijk als je niet iets wil geven dan is probleem" en
* "Fix nog 100 euro dan is het goed" en
* "Ik zal je uithalen kijk ik zal je schieten als je zeg van ik ga niks geven dan ga ik je wel schieten";
5.
hij op 29 november 2018 te Rotterdam op de openbare weg en in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten winkelcentrum [naam winkelcentrum] en/of in de parkeergarage van winkelcentrum [naam winkelcentrum] , tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk: Nokia) en een set oordopjes (merk: Apple) en een muts (merk: Moncler), toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken , welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij mee moest lopen en
- ( vervolgens) tegen die [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij de parkeergarage in moest lopen anders zouden ze hem gaan slaan en
tegen die [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd:" Laat mij je fouilleren" en
- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Laat mij je beter fouilleren anders gaan we dingen doen" en
- die [naam slachtoffer 1] in het gezicht heeft/hebben geslagen en in de broekzakken van die [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gevoeld;
7.
hij op 2 december 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een revolver, namelijk een omgebouwde (alarm)revolver van het merk Olympic 38, kaliber .22 LR en munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten twee, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding met parketnummer 10/105085-17
1.
dat hij op 8 juni 2017 te Rotterdam (op de openbare weg, in
de nabijheid van de tramhalte ter hoogte van de [adres] ), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een sporttas met inhoud
(waaronder een telefoon en een powerbank en soundbar toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en
bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) tegen die
[naam slachtoffer 3] heeft geschreeuwd ‘Laat los anders ga je klappen vangen en
“Laat de tas los, anders gaan er problemen komen” en de tas van die [naam slachtoffer 3] heeft vastgepakt en met kracht aan die tas heeft gerukt/getrokken;
2.
hij
inde periode van 8 juni 2017 tot en met 9 juni 2017 te
Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een cel (nr 13) op het politiebureau West (gevestigd aan de Schiedamseweg die aan de politie (eenheid Rotterdam) toebehoorde, heeft beschadigd, ;
3.
hij op 9 juni 2017 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, [naam ambtenaar] , arrestantenbewaarder, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd,
door hem (meermaals) de woorden toe te voegen: kankerlijer;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Dagvaarding met parketnummer 10/691136-18
Feit 1:
opzetheling;
Feit 2:
schuldheling;
Feit 3 subsidiair:
opzetheling;
Feit 4:
afpersing;
Feit 5:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 7:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Dagvaarding met parketnummer 10/105085-17
Feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Feit 3:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft een reeks strafbare feiten gepleegd, waaronder twee maal een straatroof, afpersing en wapenbezit. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan heling van meerdere bromfietsen en een scooter, vernieling van een politiecel en belediging van een arrestantenbewaarder. Ten tijde van het plegen van deze feiten was de verdachte 14, respectievelijk 15 jaar oud.
De slachtoffers van de straatroof en afpersing heeft de verdachte door zijn handelen grote angst aangejaagd. Uit de verklaring van één van de slachtoffers van de straatroof blijkt dat hij sinds het feit angstig is, dat hij slecht slaapt en dat hij stress en andere fysieke klachten ervaart. Het is algemeen bekend dat de slachtoffers van dergelijke feiten nog gedurende lange tijd psychisch last daarvan kunnen hebben. Daarnaast worden gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving door dergelijke nare feiten aangewakkerd. Hetzelfde geldt voor het ongeoorloofde wapen- en munitiebezit. Het baart de rechtbank grote zorgen dat het voor de zeer jonge verdachte kennelijk een doodnormale zaak is - zo lijkt het althans - om een vuurwapen onder zijn kussen in zijn slaapkamer te bewaren, terwijl in die slaapkamer ook jongere broertjes en/of zusjes kwamen. Enig besef van deze gevaarlijke situatie lijkt bij de verdachte te ontbreken. Ook valt het de rechtbank op dat de verdachte op geen enkele manier spijt of berouw heeft getoond voor de door hem gepleegde geweldsfeiten.
Ten aanzien van de heling van de scooters en de vernieling geldt dat dit zeer vervelende feiten zijn, in het bijzonder voor degenen die hun eigendommen kwijt zijn, dan wel deze beschadigd geraakt zien. Door het plegen van deze feiten heeft de verdachte laten zien geen enkel respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen. Verder ontbreekt het de verdachte ook aan respect voor de politie, getuige het feit dat hij een arrestantenbewaarder, die gewoon zijn werk deed, heeft uitgescholden.
De rechtbank rekent de verdachte dit alles ernstig aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en mededelingen gedaan op de terechtzitting
De verdachte is onderzocht door dr. R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt gedateerd 12 maart 2019 (vervolgrapport op het rapport gedateerd 1 maart 2019).
Uit het rapport volgt dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid, en een ziekelijke stoornis in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis, alsmede een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met anti-sociale kenmerken. De verdachte heeft daarnaast een beperkt inlevingsvermogen in anderen en is onverschillig ten aanzien van het leed van anderen. De zwakbegaafdheid, normoverschrijdende gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waren aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Omdat de verdachte nauwelijks heeft willen verklaren over de ten laste gelegde feiten is niet duidelijk geworden in hoeverre voornoemde gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis hebben doorgewerkt in het gedrag van de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten. Dit betekent dat er geen conclusie mogelijk is over de vraag in hoeverre de feiten toerekenbaar zijn aan de verdachte.
De afgelopen jaren zijn verschillende vormen van hulpverlening ingezet, zonder succes. Bij bewezenverklaring van één of meer ernstige feiten (zoals het wapenbezit) kan gesproken worden van een verergering van de gedragsproblematiek van de verdachte.
Volgens de psychiater is gelet op het voorgaande en het ontbreken van beschermende factoren thuis, een sociaal netwerk (steunfiguren), schoolgang en een bijbaan, het risico op recidive - van ernstige geweldsfeiten - hoog.
De psychiater adviseert de forse problematiek van de verdachte aan te pakken door middel van behandeling in een residentiële gesloten setting (LVB-VIC). Een gesloten jeugdzorg setting is volgens de psychiater in dat kader niet passend, aangezien de verdachte toegang heeft tot wapens en ook in staat is deze te gebruiken. In een setting met een te laag beveiligingsniveau is bovendien de veiligheid van personen onvoldoende gegarandeerd.
De psychiater is daarom van mening dat bij bewezenverklaring van één of meer ernstige feiten, een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel de aangewezen maatregel is.
Het advies van de psychiater wordt ondersteund door de resultaten van de Wegingslijst PIJ-indicatie. Er is namelijk sprake van ernstige psychopathologie, disfunctioneren, ernstige ten laste gelegde feiten, een hoog recidiverisico, beperkte ontwikkelingsmogelijkheden in een ambulante setting, beperkte kracht van het sociale netwerk, beperkte mogelijkheden voor ambulante behandeling en de verwachting dat een PIJ-maatregel de verdachte zal kunnen beïnvloeden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport dat is opgemaakt van het onderzoek van de verdachte door GZ-psycholoog drs. L. Heukelom. Uit het rapport gedateerd 12 maart 2019 (aanvullend rapport op het rapport van 4 maart 2019) blijkt dat de verdachte op een laag begaafd / moeilijk lerend niveau functioneert. Voortkomend uit zijn cognitieve (on)mogelijkheden heeft hij moeite om de wereld om zich heen te begrijpen, overzicht te krijgen in (complexe) sociale situaties en in zijn gedrag hierop te anticiperen. Hiermee samenhangend en zijn gedragsproblemen is de moeilijke schoolgang.
Door de combinatie van zijn beperkte verstandelijke vermogens en het feit dat de verdachte in de thuissituatie niet wordt gestimuleerd, is bij de verdachte een emotionele achterstand ontstaan. Het valt op dat de verdachte vrijwel geen inzicht geeft in zijn emoties en belevingen en zeer beperkt in staat is te reflecteren op zijn emoties. Gezien wordt daarnaast dat de verdachte geneigd is problemen en emoties te ontkennen en te bagatelliseren. Ook heeft hij weinig angstgevoelens, wat daardoor geen raadgever is voor hem in risicovolle situaties. Bij de verdachte is verder sprake van een achterstand in zijn gewetensontwikkeling. De verdachte is beperkt geneigd rekening te houden met een ander en is sterk egocentrisch gericht. Gevoelens van spijt en berouw worden nauwelijks bij hem waargenomen.
Net als de psychiater acht de psycholoog bij de verdachte zwakbegaafdheid en een normoverschrijdende gedragsstoornis aanwezig, ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Of dit heeft doorgewerkt in de feiten, indien bewezen, is de psycholoog niet duidelijk geworden.
De zwakbegaafdheid en stoornis dragen bij aan een verhoogd recidiverisico. De belangrijkste elementen daarbij zijn de beperkte mentale vermogens, waardoor de verdachte situaties slecht overziet en de gevolgen van zijn handelen niet goed kan inschatten, de sterke neiging tot externaliseren, waardoor een rechtvaardiging ontstaat om boos te worden, de zeer gebrekkige regulatie van agressie, frustratie en emoties en tot slot de verhoogde impulsiviteit. Verder draagt bij aan een hoog recidiverisico dat er vroeger sprake was van geweld in het gezin, dat de ouders van de verdachte over geringe opvoedvaardigheden beschikken, en dat de verdachte onvoldoende meewerkt aan interventies en weinig interesse heeft in school of werk.
Het voorgaande maakt dat de psycholoog tot de conclusie komt dat behandeling in een residentiële setting met een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk is. Als behandeldoelen wordt geadviseerd te werken aan het leren omgaan met zijn beperkingen, het op gang brengen van de sociaal-emotionele ontwikkeling, met specifieke aandacht voor de morele ontwikkeling. Daarbij is het van belang dat de verdachte in een gestructureerde setting komt, met duidelijke gedragsregels, waarbij rekening wordt gehouden met zijn zwakbegaafdheid en sociaal-emotionele problematiek. Voorts geldt dat de verdachte het meest gebaat is bij een langdurige klinische opname in een gedwongen kader.
Gelet op dit alles adviseert de psycholoog aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank constateert dat noch de psychiater, noch de psycholoog mogelijkheden voor een alternatieve strafafdoening geven, omdat de verdachte intensieve behandeling nodig heeft in een setting waar hij zich niet aan kan onttrekken en een hoog beveilingingsniveau.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 15 maart 2018.
Uit het rapport blijkt dat er bij de verdachte al langere tijd een onstabiele thuissituatie is, met een gebrek aan structuur en regelmaat. De verdachte is tot op heden onvoldoende gestimuleerd en begrensd in zijn gedrag. Hij gaat niet naar school, heeft geen bijbaan, kortom: geen zinvolle dagbesteding. De moeder van de verdachte heeft geen zicht op met wie de verdachte omgaat buitenshuis en de verdachte krijgt te veel ruimte. Hierdoor heeft hij moeite met het accepteren van gezag en vertoont hij zelfbepalend gedrag.
De Raad maakt zich grote zorgen over de gedragsproblemen van de verdachte, zijn omgang met anti-sociale jongeren en het afglijden/verharden van de verdachte, aangezien hij in korte tijd van relatief veel strafbare feiten wordt verdacht en eerdere hulpverlening de ontwikkeling van de verdachte niet heeft kunnen beïnvloeden.
Gelet op een en ander schat de Raad het risico op recidive in als hoog. Voor wat betreft het strafadvies sluit de Raad aan bij de adviezen van de psychiater en de psycholoog dat oplegging van een PIJ-maatregel een passende strafafdoening is.
De Raad is van mening dat de verdachte behandeling behoeft in een residentiële gesloten setting, aangezien behandeling in de thuissituatie bij de moeder niet zal lukken vanwege de beperkte mogelijkheden van de moeder, het gebrek aan steunfiguren, en aangezien de verdachte intensieve specialistische hulp nodig heeft met een hoog beveiligingsniveau.
Uit hetgeen door [naam gezinsvoogd] (gezinsvoogd van de WSS) ter terechtzitting is medegedeeld, leidt de rechtbank af dat de WSS de grote zorgen over de verdachte deelt, en dat zij hoewel zij het verzoek tot het geven van een machtiging gesloten jeugdhulp in beginsel handhaaft, zich wel afvraagt of behandeling van de verdachte op bijvoorbeeld een gesloten groep van Groot Emaus, wel het vereiste beveiligingsniveau zal hebben. Ook is de verdachte (nog) niet onderzocht door een gedragswetenschapper, in het kader van het verzoek van de WSS.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank stelt vast dat enkele van de gepleegde misdrijven (straatroven en afpersing), misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psychiater, de psycholoog en de Raad in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van deze misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen.
De rechtbank overweegt dat bij de verdachte sprake is van ernstige en complexe problematiek en dat het gevaar op herhaling van ernstige geweldsdelicten thans hoog wordt ingeschat. In het bijzonder het feit dat de verdachte slechts over beperkte verstandelijke vermogens beschikt, dat hij een achterstand heeft in zijn sociaal-emotionele en gewetensontwikkeling en dat bij hem sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis is een zeer zorgelijke combinatie.
Met genoemde deskundigen en de Raad is de rechtbank dan ook van oordeel dat de verdachte zo snel mogelijk in een gesloten setting een behandeling dient te krijgen voor de bij hem aanwezige problematiek, teneinde het gevaar op herhaling van ernstige geweldsfeiten te verminderen en zijn zorgelijke ontwikkeling te keren.
Nu daarbij is geadviseerd dat behandeling dient plaats te vinden in een residentiële instelling met een hoog beveiligingsniveau, is naar het oordeel van de rechtbank een gesloten plaatsing in het civiele kader, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke PIJ-maatregel, geen optie. Daarbij geldt bovendien dat uit hetgeen op de terechtzitting door [naam gezinsvoogd] is medegedeeld, is gebleken dat de verdachte op dit moment ook op geen enkele wachtlijst staat voor een gesloten civiele plek, én ook niet recent is onderzocht door een gedragswetenschapper die een civiele gesloten plaatsing heeft geadviseerd.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat oplegging van de PIJ-maatregel op dit moment de meest passende en geëigende maatregel is.
Daarbij geldt dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van één of meer misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Ter zake van de bij dagvaarding met parketnummer 10/691136-18 onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , wonende te Rotterdam. De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 25.890,- bestaande uit materiële schade van € 890,- (Moncler jas ad € 230,-, iPhone oordopje ad € 35,-, beschadiging jas Philipp Plein ad € 625,-) en uit immateriële schade van € 25.000,- (vanwege het niet kunnen slapen, angst, nachtmerries, stress, hoofdpijn, nekpijn en hartkloppingen), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter zake van het bij dagvaarding met parketnummer 10/105085-17 onder 2 ten laste gelegde feit heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: Nationale Politie Eenheid Rotterdam [naam benadeelde 2] ) met een vordering tot schadevergoeding, bestaande uit materiële schade van
€ 804,65 (herstelwerkzaamheden cel 13), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van de vordering van benadeelde partij [naam benadeelde 1] een bedrag van € 500,- toewijsbaar is ter zake van geleden immateriële schade, en dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Voor wat betreft de vordering van de Nationale Politie Eenheid Rotterdam heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien niet kan worden vastgesteld dat de vergoeding die wordt gevraagd rechtstreeks verband houdt met het door de verdachte bij dagvaarding met parketnummer 10/105085-18 onder 2 ten laste gelegde feit.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat beide benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd, dan wel niet is komen vast te staan dat de gevorderde schade rechtstreeks verband houdt met de ten laste gelegde feiten waarop de vorderingen zien.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan door hen vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bij dagvaarding met parketnummer 10
/691136-18 onder 4 bewezen verklaarde feit en het bij dagvaarding met parketnummer 10/105085-18 onder 2 bewezen verklaarde feit, althans de betreffende vorderingen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zijn onderbouwd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen zullen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77s, 77gg, 267, 312, 317, 350, 416, 417bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 10/691136-18 onder 3 primair en onder 6 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding met parketnummer 10-224758-17 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 10/691136-18
onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5 en 7 ten laste gelegde feiten en de bij dagvaarding met parketnummer 10/105085-17 onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt aan de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
verklaart de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en Nationale Politie Eenheid Rotterdam ( [naam benadeelde 2] ) niet-ontvankelijk in hun respectieve vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt genoemde benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.N. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. H. Benaissa en S.C. Sassen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.K. Paap, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Dagvaarding met parketnummer 10/691136-18
1.
ter berechting gevoegde zaak met parketnummer 651025-18
hij in de periode van 9 augustus 2017 tot en met 11 augustus 2017 te Rotterdam, (een) goed(eren), te weten een snorbrommer (van het merk Tomos type A35-HDA),
heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
ter berechting gevoegde zaak met parketnummer 651025-18
hij in of omstreeks de periode van 06 juli 2018 tot en met 10 juli 2018 te, Rotterdam (een) goed(eren), te weten een scooter (van het merk ETC type ZNS50Qi-30A), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
ter berechting gevoegde zaak met parketnummer 156296-18
hij op of omstreeks 07 juni 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (merk Riya, kenteken [kentekennummer] ), geheel of ten dele toebehorend aan [naam slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en of zijn medeverdachten;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 07 juni 2018 tot en met 09 juni 2018 te Rotterdam
(een) goed(eren), te weten een bromfiets, te weten merk Riya kenteken [kentekennummer] , heeft verworven en/of hoeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren)betrof;
4.
hij in of omstreeks de periode van 12 september tot en met 30 november 2018 te Rotterdam
,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (20 euro) en/of een masker en/of een boksbeugel, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een, ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het aan die [naam slachtoffer 2] (via WhatsApp) sturen van onder meer de volgende berichten:
* "Ik kom die doekoe halen" en/of
* "Broer je bent faya als ik jou zie ga ik morgen naar je ossi wie de deur open maakt is klaar" en/of '
* "Geef 50 euro dan is het goed" en/of
" "Broer als je vandaag niet betaal dan schiet ik jou gewoon als ik je zie" en/of
* "Geef je ps4" en/of
* "Als je die geeft dan is bet gewoon helemaal klaar dan blok ik je en laat ik je met rust" en/of
* "Kijk als je niet iets wil geven dan is probleem" en/of
* "Fix nog 100 euro dan is het goed" en/of
* "Ik zal je uithalen kijk ik zal je schieten als je zeg van ik ga niks geven dan ga ik je wel schieten", althans woorden van gelijke dreigende/intimiderende aard/strekking;
5.
hij op of omstreeks 29 november 2018 te Rotterdam op de openbare weg en/of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten winkelcentrum [naam winkelcentrum] en/of in de parkeergarage van winkelcentrum [naam winkelcentrum] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk: Nokia) en/of een set oordopjes (merk: Apple) en/of een muts (merk: Moncler), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] geploegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij mee moest lopen en/of
- ( vervolgens) tegen die [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij de parkeergarage in moest lopen anders zouden ze hem gaan slaan, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
tegen die [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd:" Laat mij je fouilleren" en/of
- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Laat mij je beter fouilleren anders gaan we dingen doen" en/of
- die [naam slachtoffer 1] in het gezicht heeft/hebben geslagen en/of in de broekzakken van die [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gevoeld;
6.
en vervolgens
hij op of omstreeks 29 november 2018 te Rotterdam in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten de parkeergarage van winkelcentrum [naam winkelcentrum] , ter uitvoering van het voornemen om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd: "Je moet zondag 70 euro betalen" en/of
- ( daarbij) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [naam slachtoffer 1] heeft getoond en/of voorgehouden en/of
- ( vervolgens) dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op (de borst van) die [naam slachtoffer 1] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( daarbij) tegen die [naam slachtoffer 1] gezegd; "Als je dit aan iemand verteld, schiet ik je neer", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd: "Kijk [naam slachtoffer 1] dit is echt" en/of (vervolgens) het magazijn van dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [naam slachtoffer 1] heeft getoond, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
7.
hij op of omstreeks 02 december 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 39 van die wet in de vorm van een revolver, namelijk een omgebouwde (alarm)revolver van het merk Olympic 38, kaliber, 22 LR en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 49, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten twee, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad;
Dagvaarding met parketnummer 10/105085-17
1.
dat hij op of omstreeks 8 juni 2017 te Rotterdam (op de openbare weg, in
de nabijheid van de tramhalte ter hoogte van de [adres] ), in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sporttas met inhoud
(waaronder een telefoon en/of een powerbank en/of soundbar), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om hij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s)
aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) tegen die
[naam slachtoffer 3] heeft geschreeuwd ‘Laat los anders ga je klappen vangen en/of
“Laat de tas los, anders gaan er problemen komen” en/of de tas van die [naam slachtoffer 3] heeft vastgepakt en/of met kracht aan die tas heeft gerukt/getrokken;
2.
hij op of omstreeks de periode van 8 juni 2017 tot en met 9 juni 2017 te
Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een cel (nr 13) op het politiebureau West (gevestigd aan de Schiedamseweg), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de politie (eenheid Rotterdam) toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 9 juni 2017 te Rotterdam opzettelijk (een) ambtenaar, [naam ambtenaar] , arrestantenbewaarder, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd,
door hem/haar (meermaals) de woorden toe te voegen: kankerlijer, althans
woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Dagvaarding met parketnummer 10/224758-17
hij op of omstreeks 5 september 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 5] dreigend de woorden toegevoegd "Als je mijn naam noemt, maak ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.