Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne vanuit de Dominicaanse Republiek. De verdachte, geboren in Turkije en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C. Crince Le Roy. De officier van justitie, mr. M.D. Hes, had een gevangenisstraf van acht jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren.
De zaak kwam voort uit de controle van twee containers met fruit in de haven van Londen, waarin in totaal 510 kg cocaïne werd aangetroffen. De verdachte was directeur van een vennootschap die betrokken was bij de handel in het fruit. De rechtbank onderzocht of de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de containers. Ondanks verschillende opvallende omstandigheden, zoals de onlogische routing van de container en de nauwe band tussen de verdachte en de betrokken bedrijven, concludeerde de rechtbank dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de verdachte wist van de invoer van de cocaïne.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat het bewijs niet voldeed aan de vereiste mate van zekerheid. De beslissing werd genomen in tegenwoordigheid van de griffier, mr. I.V. Wagener, en werd op de openbare terechtzitting uitgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet betrokken was bij de voorbereidingen van de invoer van de cocaïne, en dat de vragen die door de officier van justitie waren opgeworpen, niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen.