ECLI:NL:RBROT:2019:2952

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
C/10/566868 / KG ZA 19-73
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over huurgeschil en indeplaatsstelling met borgstelling

In deze zaak, die op 26 februari 2019 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Rotan (eiseres) en Zweedse Boxsprings Rotterdam B.V. (gedaagde). De procedure is gestart naar aanleiding van een huurgeschil over een bedrijfsruimte in het Winkelcentrum Alexandrium III te Rotterdam. Eiseres vordert ontruiming van de bedrijfsruimte door gedaagde, die de huurverplichtingen niet is nagekomen. De huurovereenkomst was aangegaan door Vorstelijk Slapen B.V., die de bedrijfsruimte had onderverhuurd aan Zweedse Boxsprings. Na een eerdere veroordeling van Vorstelijk Slapen tot ontruiming, heeft gedaagde zich als nieuwe huurder gepresenteerd, maar heeft de overeengekomen betalingsregelingen niet nageleefd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de indeplaatsstelling van Zweedse Boxsprings voor Vorstelijk Slapen rechtsgeldig is en dat de betalingsverplichtingen van gedaagde voortvloeien uit de huurovereenkomst en de bijbehorende allonges. De rechter wijst de vorderingen van eiseres toe, inclusief de ontruiming van de bedrijfsruimte binnen drie dagen na betekening van het vonnis en de betaling van een bedrag van € 145.211,10 door gedaagde. Tevens wordt [gedaagde] als borg aangesproken voor een maximumbedrag van € 75.000,00 indien Zweedse Boxsprings niet aan haar verplichtingen voldoet. De proceskosten worden aan de zijde van eiseres begroot op € 5.091,83.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/566868 / KG ZA 19-73
Vonnis in kort geding van 26 februari 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. ROTAN/ [eiseres],
statutair gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J. Wind,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZWEEDSE BOXSPRINGS ROTTERDAM B.V.,
statutair gevestigd te Utrecht,
vertegenwoordigd door gedaagde sub 2,
2.
[gedaagde],
wonende te Bakel,
verschenen in persoon,
gedaagden.
Partijen zullen hierna Rotan, Zweedse Boxsprings en [gedaagde] genoemd worden. Gedaagden gezamenlijk worden Zweedse Boxsprings c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling op 12 februari 2019;
  • de notitie van [gedaagde] , genaamd ‘Pleitaantekeningen’;
  • de ter zitting door [gedaagde] overgelegde productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is middellijk bestuurder van Vorstelijk Slapen B.V. (hierna: Vorstelijk Slapen) en van Zweedse Boxsprings.
2.2.
Met ingang van 1 februari 2017 huurt Vorstelijk Slapen van Rotan de bedrijfsruimte in het Winkelcentrum Alexandrium III “De Woonmall”, plaatselijk bekend als [adres] te Rotterdam (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar. Bij aanvang van de huurovereenkomst was Vorstelijk Slapen een huur verschuldigd van € 8.333,33 exclusief BTW per maand, te vermeerderen met een voorschot op de servicekosten van € 677,78 exclusief BTW per maand en een voorschot op water en energie van € 650,00 exclusief BTW per maand.
2.3.
In de huurovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Voorwaarden
2.1.
Van deze huurovereenkomst maken deel uit de ‘
ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST WINKELRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’, gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank te Den Haag op 2 oktober 2012 en aldaar ingeschreven onder nummer 59/2012, hierna te noemen ‘algemene bepalingen’. De inhoud van deze algemene bepalingen is partijen bekend. Huurder en verhuurder hebben een exemplaar van de algemene bepalingen ontvangen.
(…)
Waarborgsom
7.1.
Het in artikel 26.1 van de algemene bepalingen bedoelde bedrag van de
waarborgsomis vastgesteld op
€ 35.069,83(zegge:
vijfendertigduizend negenenzestig 83/100euro).
Deze waarborgsom mag in twaalf gelijke termijnen worden voldaan en dient uiterlijk 1 (zeggen: één) jaar na bouwkundige oplevering te zijn gestort.(...)”
2.4.
In de ‘ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST WINKELRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’ (hierna: de Algemene bepalingen) is in artikel 25.3, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“25.3 Telkens indien ene uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300 per maand. (…)”
2.5.
Vorstelijk Slapen heeft de bedrijfsruimte in gebruik afgestaan aan Zweedse Boxsprings.
2.6.
Op 26 juni 2018 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in een door Rotan bij de kantonrechter van deze rechtbank aanhangig gemaakte kort gedingprocedure tegen Vorstelijk Slapen. Vorstelijk Slapen is, hoewel deugdelijk opgeroepen, niet verschenen.
2.7.
Op 5 juli 2018 zijn Rotan en Vorstelijk Slapen een Eerste Allonge bij de huurovereenkomst overeengekomen. In deze Eerste Allonge is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…)
In aanmerking nemende dat:
(…)
- Partijen in overleg zijn getreden over een nieuwe betalingsregeling, te verstrekken
met een door [gedaagde] te verlenen borgtocht, en dat overleg heeft geleid tot wilsovereenstemming;
(…)
Zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1- Betalingsregeling
1.1
Partijen stellen hierbij vast dat Rotan op grond van de Huurovereenkomst over het tijdvak van de ingangsdatum tot en met juni 2018 een bedrag van € 143.386,19 (de “
Schuld”) van Vorstelijk Slapen te vorderen heeft (…)
1.2
Partijen hebben ten aanzien van de Schuld en de overige uit de Huurovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen de volgende betalingsregeling (de “
Betalingsregeling”) getroffen:
A Eerste deelbetaling
Vorstelijk Slapen, of een ander namens haar, zal uiterlijk op
vrijdag 6 juli 2018aan Rotan een deel van de Schuld ter grootte van € 16.137,24 betalen (…)
B Tweede deelbetaling
Vorstelijk Slapen, of een ander namens haar, zal uiterlijk op
donderdag 19 juli 2018aan Rotan een deel van de Schuld ter grootte van € 16.821,02 betalen (…)
C Derde deelbetaling
Vorstelijk Slapen, of een ander namens haar, zal uiterlijk op
donderdag 16 augustus 2018aan Rotan een deel van de Schuld ter grootte van € 23.642,04 betalen (…)
D Vierde deelbetaling
Vorstelijk Slapen, of een ander namens haar, zal uiterlijk op
maandag 21 augustus 2018aan Rotan een deel van de Schuld ter grootte van € 50.000,-- betalen (…)
MitsRotan deze deelbetaling binnen de overeengekomen termijn ontvangt en mits de Betalingsregeling tot dan stipt is nagekomen:
a. treedt Zweedse Boxsprings per het moment waarop Rotan deze deelbetaling ontvangt met goedvinden van Rotan voor Vorstelijk Slapen in de plaats als huurder onder de huurovereenkomst – voor welk geval deze allonge dient als de voor een contractsoverneming vereiste “akte” als bedoeld in artikel 6:159 lid 1 BW – zodat voortaan alle uit de Huurovereenkomst voortvloeiende rechten en plichten toekomen aan c.q. rusten op Zweedse Boxsprings (…)
(…)
G Kortgedingvonnis
(…)
- Partijen stellen vast dat de Indeplaatsstelling geen gevolgen heeft voor
het KG-vonnis, in die zin dat dat vonnis na de Indeplaatsstelling en na betekening aan Zweedse Boxsprings ook tegen Zweedse Boxsprings ten uitvoer kan worden uitgelegd omdat die partij na de Indeplaatsstelling voor wat betreft alle rechten en plichten uit de Huurovereenkomst de rechtsopvolgster van Vorstelijk Slapen is (…)
Artikel 4 – Borgtocht [gedaagde]
4.1
[gedaagde] verbindt zich hierbij jegens Rotan en haar eventuele rechtsverkrijgende(n) (Rotan en haar eventuele rechtsverkrijgende(n) voor de toepassing van artikel 4 van deze allonge hierna zowel ieder afzonderlijk als tezamen te noemen: “
Verhuurder”), als borg tot nakoming van al hetgeen Verhuurder op grond van, en in verband met, de Huurovereenkomst te vorderen heeft of krijgt van zowel Vorstelijk Slapen als Zweedse Boxsprings (…)
(…)
4.3
De aansprakelijkheid van [gedaagde] uit hoofde van de Borgtocht is beperkt tot een maximumbedrag van € 75.000,-- (voluit: vijfenzeventigduizend euro), welk maximumbedrag vermeerderd kan worden met de in artikel 7:856 BW bedoelde rente en kosten.
4.4
De Borgtocht is aangegaan voor een periode van 5 jaar, te rekenen vanaf 1 juli 2018. (…)
(…)
4.16
De echtgenote van [gedaagde] zal deze akte meetekenen tot bewijs van haar instemming, voorzover rechtens vereist, met het aangaan van de Borgtocht.
Artikel 5 – Diversen
5.3
Deze allonge behoort bij, en is onlosmakelijk verbonden met, de huurovereenkomst.”
2.8.
Op 10 juli 2018 heeft de kantonrechter van deze rechtbank tussen Rotan en Vorstelijk Slapen een verstekvonnis gewezen. Vorstelijk Slapen is veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van een bedrag van € 106.352,19 aan huur, servicekosten, waarborgsommen en boetes, vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW.
2.9.
Bij brief van 12 juli 2018 is namens Rotan aan [gedaagde] te kennen gegeven dat Vorstelijk Slapen van rechtswege in verzuim verkeert met de voldoening van de in de Eerste Allonge opgenomen betalingsverplichting. Rotan heeft [gedaagde] als borg van Vorstelijk Slapen verzocht een bedrag van € 75.000,00 aan Rotan te betalen. De brief is bij exploot van 13 juli 2018 aan [gedaagde] betekend. [gedaagde] heeft aan genoemd verzoek geen gehoor gegeven.
2.10.
Op 24 augustus 2018 is door Rotan, Vorstelijk Slapen, Zweedse Boxsprings en [gedaagde] een addendum bij de Eerste Allonge opgemaakt, waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“(…)
Artikel 1 – Indeplaatsstelling
1.1
In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 van de Allonge treedt Zweedse Boxsprings met ingang van vrijdag 24 augustus 2018 voor Vorstelijk Slapen in de plaats als huurder onder de Huurovereenkomst, zodat alle rechten en verplichtingen uit de Huurovereenkomst, zoals laatstelijk gewijzigd door middel van de Allonge, met ingang van die datum gelden tussen Rotan als verhuurder en Zweedse Boxsprings als huurder.
(…)
Artikel 2 – Schuld
2.1
Partijen stellen voor alle duidelijkheid vast dat de Indeplaatsstelling onder andere meebrengt dat voortaan op Zweedse Boxsprings rust om het niet afgeloste deel van de Schuld (zoals gedefinieerd) in de Allonge te voldoen en om eventuele andere verplichtingen uit de huurovereenkomst na te komen, ongeacht of die verplichtingen dateren van voor dan wel na de Indeplaatsstelling.
(…)
Artikel 3 – Diversen
(…)
3.4
De Huurovereenkomst, zoals laatstelijk gewijzigd door middel van de Allonge, blijft ongewijzigd van kracht, behalve voor zover hij door middel van dit Addendum is gewijzigd of aangevuld.”
2.11.
Op 3 december 2018 is het gehuurde in beperkte vorm executoriaal ontruimd. Na de ontruiming heeft Zweedse Boxsprings een bedrag van € 68.300,00 aan Rotan betaald.
2.12.
Op 3 december 2018 zijn door Rotan en Zweedse Boxsprings een Tweede Allonge bij de huurovereenkomst overeengekomen. Deze Tweede Allonge luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
In aanmerking nemende dat:
(…)
- Partijen in overleg zijn getreden over een nieuwe betalingsregeling, te verstrekken
met een door [gedaagde] te verlenen borgtocht, en dat overleg heeft geleid tot wilsovereenstemming;
(…)
Artikel 1 – Betalingsregeling
1.3
Rotan en Zweedse Boxsprings stellen vast dat de in de Eerste Allonge getroffen Betalingsregeling wegens niet nakoming is komen te vervallen, dit conform het bepaalde in artikel 1.3 van de Eerste Allonge. Zij hebben in plaats van die regeling de volgende nieuwe betalingsregeling (de “
Tweede Betalingsregeling”) getroffen, die als volgt luidt:
a. Zweedse Boxsprings zal uiterlijk op 31 december 2018 een bedrag van € 92.000,-- (voluit: tweeënnegentigduizend euro) aan Rotan voldoen. Dat bedrag zal als volgt worden toegerekend:
- een gedeelte ter grootte van € 80.178,98 strekt in mindering op de Nieuwe
Schuld, die daarmee wordt geacht volledig te zijn voldaan (onverminderd de hierna bij b. ten aanzien van de waarborgsom getroffen regeling) en
- een gedeelte ter grootte van € 11.821,02 strekt in mindering op de huur
over januari 2019, ter grootte van datzelfde bedrag, die daarmee geheel is voldaan.
b. Mits Zweedse Boxsprings het hierboven bij a. genoemde bedrag binnen de overeengekomen termijn volledig aan Rotan voldoet, zal de in artikel 7 van de Huurovereenkomst vastgelegde verplichting tot betaling van een waarborgsom voor de periode tot en met 30 juni 2019 beperkt blijven tot een waarborgsom van (1/12 deel van € 35.069,83 =) € 2.922,49, die Rotan reeds heeft ontvangen. Vanaf 1 juli 2019 is Rotan bevoegd om te verlangen dat Zweedse Boxsprings het onbetaald gebleven gedeelte van de in artikel 7 van de Huurovereenkomst genoemde waarborgsom, groot (11/12 deel van € 35.069,83 =) € 32.147,37, ineens alsnog aan haar betaalt.
c. Zweedse Boxsprings zal met ingang van 1 februari 2019 steeds uiterlijk op de eerste dag van de betreffende maand de krachtens de huurovereenkomst verschuldigde huur aan Rotan voldoen.
d. De Tweede Betalingsregeling laat de overeengekomen indexering van de huurprijs, zoals geregeld in artikel 4.5 van de Huurovereenkomst, onverlet.
1.4
Indien de Tweede Betalingsregeling geheel of gedeeltelijk niet wordt nagekomen vervalt deze van rechtswege en wordt het dan onbetaald gebleven deel van de Nieuwe Schuld ineens opeisbaar, onverminderd de overige rechten die Rotan dan op grond van de Huurovereenkomst, deze Tweede Allonge en de wet heeft, daaronder begrepen het recht om alsnog aanspraak te maken op contractuele rente, boetes en kosten.
Artikel 2 – Ontruiming
2.1
Zweedse Boxsprings realiseert zich dat stipte nakoming van de Tweede Betalingsregeling voor Rotan van essentieel belang is. Zij verbindt zich daarom, het gehuurde uiterlijk op vrijdag 4 januari 2019 volledig te hebben ontruimend en verlaten, onder achterlating van al hetgeen aan Rotan toebehoort, in het geval waarin de Tweede Betalingsregeling op 31 december 2018 niet of niet volledig is nagekomen.
Artikel 3 – Diversen
3.1
Het in deze akte bepaalde wordt van kracht zodra deze akte namens/door Partijen is ondertekend.
3.3
Deze akte behoort bij, en is onlosmakelijk verbonden met, de huurovereenkomst.”
2.13.
Bij e-mailbericht van 8 januari 2019 is namens Rotan Zweedse Boxsprings in gebreke gesteld en is de mogelijkheid geboden om uiterlijk 9 januari 2019 het bedrag van € 92.000,00 aan Rotan te voldoen. Zweedse Boxsprings heeft hier geen gevolg aan gegeven.
2.14.
Bij e-mailbericht van 10 januari 2019 is namens Rotan Zweedse Boxsprings verzocht het gehuurde onmiddellijk te ontruimen. Zweedse Boxsprings heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Rotan vordert – samengevat –, uitvoerbaar bij voorraad, dat de voorzieningenrechter:
1. Zweedse Boxsprings zal veroordelen om de van Rotan gehuurde bedrijfsruimte aan de [adres] te Rotterdam ( [postcode] ), kadastraal bekend als gemeente Hillegersberg, sectie C, nummer [kadasternummer] , binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met al wie en al wat zich daarin van harentwege bevindt en om die bedrijfsruimte vervolgens ontruimd en verlaten te houden;
2. Zweedse Boxsprings zal veroordelen:
a. tot betaling van een bedrag van € 145.211,10, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, te berekenen over een bedrag van € 144.257,35 met ingang van 3 februari 2019 tot de dag van volledige betaling;
b. tot betaling van een bedrag van € 12.035,94 per maand, met ingang van 1 maart 2019, en vervolgens maandelijks per de eerste dag van de maand, tot en met de maand waarin Zweedse Boxsprings het gehuurde heeft ontruimd;
c. tot betaling van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, te berekenen over het onbetaald gebleven bedrag zoals gevorderd onder 2b., met ingang van de dag van intreden van het verzuim tot de dag van volledige betaling;
3. Zweedse Boxsprings zal veroordelen in de proceskosten en zal bepalen dat Zweedse Boxsprings over het bedrag van de proceskostenveroordeling de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW verschuldigd zal zijn indien zij niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan Rotan heeft voldaan;
4. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 75.000, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de dag van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening;
5. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten en zal bepalen dat [gedaagde] over het bedrag van de proceskostenveroordeling de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW verschuldigd zal zijn indien hij niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan Rotan heeft voldaan.
3.2.
Rotan legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Zweedse Boxsprings haar (betalings)verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst en de daaraan onlosmakelijk verbonden Eerste Allonge, addendum bij de Eerste Allonge en de Tweede Allonge, niet is nagekomen. Daarom dient Zweedse Boxsprings het gehuurde binnen 24 uur te ontruimen en is [gedaagde] uit hoofde van de borgtocht gehouden tot betaling van een borg van € 75.000,00.
3.3.
Zweedse Boxsprings c.s. voert aan dat geen sprake is van omstandigheden die of van een spoedeisend belang dat toewijzing van de vorderingen van Rotan rechtvaardig(en)(t). Volgens Zweedse Boxsprings c.s. is aan de op 5 juli 2018 overeengekomen voorwaarden voor een voorwaardelijke indeplaatsstelling geen uitvoering gegeven, zodat Zweedse Boxsprings niet in de plaats van Vorstelijk Slapen is getreden en Rotan niet beschikte over een executoriale titel jegens Zweedse Boxsprings. Daarnaast had [gedaagde] namens Zweedse Boxsprings niet de wil om de Tweede Allonge te ondertekenen of is die wil tot stand gekomen als gevolg van de namens Rotan onjuist gegeven betekenis aan het vonnis van de kantonrechter van 10 juli 2018 en/of wegens misbruik van omstandigheden door of namens Rotan. De Tweede Allonge is daarom nietig, althans vernietigbaar. Ten slotte is volgens Zweedse Boxsprings c.s. geen sprake van omstandigheden die rechtvaardigen of een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat de vordering uit hoofde van de borgtocht wordt toegewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen volgt uit de stelling van Rotan dat haar vordering is opgelopen tot een bedrag ter grootte van meer dan twaalf keer de maandelijkse huur.
ten aanzien van Zweedse Boxsprings
4.2.
Ten aanzien van de vordering onder 2 sub a wordt als volgt overwogen.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.3.
Vaststaat dat de Eerste Allonge bij de huurovereenkomst en het addendum bij de Eerste Allonge ten grondslag liggen aan de Tweede Allonge.
4.4.
Ten aanzien van het standpunt van Zweedse Boxsprings dat geen sprake is van een indeplaatsstelling van Zweedse Boxsprings voor Vorstelijk Slapen omdat aan de in de Eerste Allonge gestelde voorwaarden voor indeplaatsstelling niet was voldaan, wordt als volgt overwogen. Uit artikel 1.1 van het addendum blijkt dat de afspraken ten aanzien van de indeplaatsstelling gewijzigd zijn, in die zin dat Zweedse Boxsprings per 24 augustus 2018 (in plaats van per 21 augustus 2018) zonder nadere voorwaarden in de plaats is getreden voor Vorstelijk Slapen als huurder onder de huurovereenkomst. Anders dan namens Zweedse Boxsprings is aangevoerd, is Zweedse Boxsprings dus wel in de plaats getreden voor Vorstelijk slapen. Het standpunt van Zweedse Boxsprings dat de curator achteraf niet akkoord zou zijn met de indeplaatsstelling van Zweedse Boxsprings voor Vorstelijk Slapen en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen jegens Rotan, is niet aannemelijk geworden nu dit standpunt eerst mondeling ter gelegenheid van de in deze procedure gehouden zitting is aangevoerd, niet met stukken is onderbouwd en bovendien door Rotan is betwist.
4.5.
Voorts is namens Zweedse Boxsprings aangevoerd dat het vonnis van 10 juli 2018 niet tegen haar ten uitvoer gelegd had mogen, dan wel had kunnen worden. Overwogen wordt dat uit artikel 3.4 van het addendum bij de Eerste Allonge blijkt dat de huurovereenkomst, zoals laatstelijk gewijzigd door middel van de Eerste Allonge, voor het overige ongewijzigd van kracht is gebleven. Dit betekent dat (zie r.o. 2.7) het vonnis van de kantonrechter van 10 juli 2018 na de indeplaatsstelling en na betekening aan Zweedse Boxsprings ook tegen Zweedse Boxsprings ten uitvoer kan worden gelegd. Gesteld noch gebleken is dat partijen na het addendum ten aanzien hiervan andere afspraken hebben gemaakt. Dit brengt met zich dat Rotan na de indeplaatsstelling op basis van het vonnis van de kantonrechter van 10 juli 2018 over een executoriale titel beschikte die hij tegen Zweedse Boxsprings ten uitvoer kon leggen en dat Rotan daarom niet onrechtmatig heeft gehandeld door het gehuurde op 3 december 2018 (beperkt) executoriaal te doen laten ontruimen. Voor zover Zweedse Boxsprings betoogt dat zij er niet bedacht op had hoeven zijn dat de advocaat van Rotan en een deurwaarder misbruik zouden maken van een vonnis, althans onrechtmatig zouden handelen door met het vonnis van de kantonrechter van 10 juli 208 in de hand, dat gericht was tegen Vorstelijk Slapen, Zweedse Boxsprings executoriaal te doen laten ontruimen, stond dit er Zweedse Boxsprings niet aan in de weg om juridisch advies in te winnen.
4.6.
Ook het standpunt dat de Tweede Allonge nietig, dan wel vernietigbaar is, treft geen doel. Rotan heeft ter zitting gesteld dat de Tweede Allonge als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 BW heeft te gelden. Dit is namens Zweedse Boxsprings niet betwist. Een vaststellingsovereenkomst wordt gesloten ter beëindiging of voorkoming van onzekerheid of een geschil. De Tweede Allonge moet in dit kader worden bezien. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] namens Zweedse Boxsprings niet de wil had om de Tweede Allonge te ondertekenen of dat die wil tot stand is gekomen als gevolg van de namens Rotan onjuist gegeven betekenis aan het vonnis van de kantonrechter van 10 juli 2018 en/of wegens misbruik van omstandigheden door of namens Rotan. Dat sluit niet aan bij het doel van het sluiten van een vaststellingsovereenkomst zoals hierboven genoemd. Bovendien is namens Zweedse Boxsprings haar standpunt op geen enkele wijze (schriftelijk) onderbouwd. Daarbij komt nog dat op pagina 1 van de Tweede Allonge juist is opgenomen dat partijen in overleg zijn getreden over een betalingsregeling en dat dit overleg geleid heeft tot wilsovereenstemming, welke pagina door [gedaagde] namens Zweedse Boxsprings is geparafeerd. Voorts is meegewogen dat uit de overgelegde stukken (te weten de door Rotan overgelegde e-mailcorrespondentie tussen partijen na de totstandkoming van de Tweede Allonge) niet blijkt dat [gedaagde] namens Zweedse Boxsprings aan Rotan op enig moment eerder dan in deze procedure gehouden zitting te kennen heeft gegeven dat zij niet de wil had de Tweede Allonge te ondertekenen.
4.7.
Het vorenstaande brengt met zich dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] namens Zweedse Boxsprings niet de wil had om de Tweede Allonge overeen te komen en te ondertekenen. Daarom is Zweedse Boxsprings gehouden aan hetgeen in de Tweede Allonge is bepaald. De akte is immers van kracht door de ondertekening van partijen (ex artikelen 3.1 van de Tweede Allonge). De in de Tweede Allonge overeengekomen betalingsregeling is in de plaats gekomen van de in de Eerste Allonge overeengekomen betalingsregeling. Zweedse Boxsprings was op 3 december 2018 een bedrag van € 120.400,39 verschuldigd aan Rotan. Partijen zijn een betalingsregeling overeengekomen, te weten betaling van een bedrag van € 92.000,00 uiterlijk op 31 december 2018 en betaling van het resterende bedrag in termijnen. Vast staat dat Zweedse Boxsprings het bedrag van € 92.000,00 niet uiterlijk op 31 december 2018 aan Rotan heeft voldaan. Dit betekent dat Zweedse Boxsprings de betalingsregeling niet is nagekomen, dat de betalingsregeling van rechtswege is komen te vervallen en dat het gehele bedrag van € 120.400,39 ineens opeisbaar is geworden (ex artikel 1.4 van de Tweede Allonge).
4.8.
Rotan heeft gesteld dat de totale schuld van Zweedse Boxsprings aan Rotan op 2 februari 2019 € 145.211,10 bedroeg (€ 120.400,39 + € 11.821,02 aan huur januari 2019 + € 12.035,94 aan huur februari 2019 + € 953,75 aan wettelijke handelsrente over deze bedragen). Hoewel namens Zweedse Boxsprings ter zitting de juistheid van dit bedrag is betwist omdat er meer betalingen zouden zijn verricht in de periode van juli 2018 tot en met 3 december 2018, betroffen die betalingen lopende huurtermijnen, welke niet in de vordering zijn opgenomen. Daarom is thans voldoende aannemelijk dat Rotan een vordering op Zweedse Boxsprings heeft voor een bedrag van € 145.211,10.
4.9.
Gelet op het feit dat de hoogte van de vordering van € 145.211,10 meer dan twaalf maal het bedrag bedraagt dat Zweedse Boxsprings jegens Rotan per maand verschuldigd is aan huur en dat Zweedse Boxsprings zich tot tweemaal toe niet aan de tussen partijen overeengekomen betalingsregelingen heeft gehouden, heeft Rotan voldoende (spoedeisend) belang bij deze vordering. De vordering onder 2 sub a zal daarom worden toegewezen.
4.10.
De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen met ingang van 3 februari 2019 nu de verschuldigde wettelijke handelsrente tot en met 2 februari 2019 reeds in het totaalbedrag van de vordering is meegerekend.
4.11.
Ten aanzien van de vordering onder 1 wordt als volgt overwogen. Zoals reeds hiervoor overwogen staat vast dat Zweedse Boxsprings de betalingsregeling uit hoofde van de Tweede Allonge op 31 december 2018 niet is nagekomen. Dit brengt met zich dat Zweedse Boxsprings op grond van artikel 2.1 van de Tweede Allonge gehouden was het gehuurde uiterlijk op 4 januari 2019 volledig te ontruimen. Vaststaat dat Zweedse Boxsprings het gehuurde thans nog niet heeft ontruimd. Gelet hierop heeft Rotan een voldoende (spoedeisend) belang bij ontruiming van het gehuurde. In dit oordeel is meegewogen dat de vordering van € 145.211,10 meer dan 12 maanden huur bedraagt en dat het – gelet op het verloop van de door Zweedse Boxsprings aan Rotan verrichte betalingen in de periode van augustus 2018 tot en met december 2018 – niet aannemelijk is dat Zweedse Boxsprings de vordering op korte termijn volledig zal kunnen voldoen. Het standpunt van Zweedse Boxsprings dat zij op korte termijn een (deel van) de vordering aan Rotan zal kunnen voldoen omdat zij spoedig een levering van een nieuwe producent verwacht, leidt niet tot een ander oordeel. De vordering onder 1 zal worden toegewezen, met inachtneming van het navolgende.
4.12.
Rotan heeft een ontruiming van het gehuurde binnen 24 uur gevorderd. Artikel 555 Rv bepaalt dat de gedwongen ontruiming van onroerende zaken moet worden voorafgegaan door een exploot van een deurwaarder, houdende bevel om binnen drie dagen aan de executoriale titel te voldoen. Eiseres heeft niet gesteld waarom die termijn (op de voet van artikel 502 Rv) zou moeten worden verkort. De voorzieningenrechter acht daarvoor ook geen termen aanwezig, zodat de vordering (tot ontruiming binnen 24 uur) in zoverre wordt afgewezen.
4.13.
Ten aanzien van de vorderingen onder 2 sub b en sub c wordt als volgt overwogen. Tot het moment van ontruiming is Zweedse Boxsprings gehouden tot betaling van de maandelijkse huurtermijnen en, indien zij hiermee in verzuim raakt, tot betaling van de wettelijke handelsrente over deze bedragen. De vordering onder 2 sub b en sub c zullen daarom worden toegewezen.
ten aanzien van [gedaagde]
4.14.
Ten aanzien van de vordering onder 4 wordt als volgt overwogen. Vast staat dat [gedaagde] zich door middel van de Eerste Allonge bij de huurovereenkomst jegens Rotan voor een maximumbedrag van € 75.000 en voor een periode van vijf jaar als borg verbonden heeft tot nakoming van al hetgeen Rotan op grond van en in verband met de huurovereenkomst te vorderen heeft of krijgt van zowel Vorstelijk Slapen als Zweedse Boxsprings. De Eerste Allonge behoort net als de Tweede Allonge bij de huurovereenkomst en is onlosmakelijk daarmee verbonden (ex artikel 5.3 van de Eerste Allonge en artikel 3.3 van de Tweede Allonge). Gesteld noch gebleken is dat door partijen andere afspraken gemaakt zijn met betrekking tot de borgtocht. Dit betekent dat [gedaagde] thans door Rotan als borg van Zweedse Boxsprings aangesproken kan worden tot een maximumbedrag van € 75.000 indien en voorzover Zweedse Boxsprings niet (volledig) aan haar betalingsverplichtingen voldoet. Zoals overwogen in r.o. 4.7 tot en met 4.9 is Zweedse Boxsprings de (bij de Tweede Allonge overeengekomen) betalingsregeling jegens Rotan niet nagekomen en zal zij veroordeeld worden tot betaling van een bedrag van € 145.211,10 aan Rotan. Indien Zweedse Boxsprings niet (volledig) aan deze veroordeling voldoet, is voor het bedrag waaraan zij niet voldoet [gedaagde] als borg aansprakelijk, tot een bedrag van maximaal € 75.000. Gelet op het feit dat Zweedse Boxsprings tot tweemaal toe de betalingsregelingen niet is nagekomen heeft Rotan (spoedeisend) belang bij haar vordering om [gedaagde] als borg aan te spreken voor het geval Zweedse Boxsprings niet (volledig) aan haar vordering voldoet. De vordering onder 4 zal daarom worden toegewezen.
ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Zweedse Boxsprings c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rotan worden begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat
€ 980,00
Totaal € 5.091,83

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Zweedse Boxsprings om de van Rotan gehuurde bedrijfsruimte aan de [adres] te Rotterdam ( [postcode] ), kadastraal bekend als gemeente Hillegersberg, sectie C, nummer [kadasternummer] , binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met al wie en al wat zich daarin van harentwege bevindt en om die bedrijfsruimte vervolgens ontruimd en verlaten te houden;
5.2.
veroordeelt Zweedse Boxsprings om aan Rotan te betalen een bedrag van € 145.211,10 (éénhonderdvijfenveertig duizendtweehonderdelf euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag van € 144.257,35 met ingang van 3 februari 2019 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Zweedse Boxsprings om aan Rotan te betalen een bedrag van € 12.035,94 (twaalfduizendvijfendertig euro en vierennegentig eurocent) per maand, met ingang van 1 maart 2019 tot en met de maand waarin Zweedse Boxsprings heeft voldaan aan de veroordeling onder 5.1, en indien zij dit bedrag niet betaalt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het onbetaald gebleven bedrag, met ingang van de dag van intreden van het verzuim tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om – indien Zweedse Boxsprings niet (volledig) aan haar veroordeling onder r.o. 5.2 voldoet – aan Rotan te betalen het bedrag dat Zweedse Boxsprings aan Rotan niet heeft betaald, tot een maximumbedrag van € 75.000, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt Zweedse Boxsprings c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Rotan tot op heden begroot op € 5.091,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019. 2027 / 2294