ECLI:NL:RBROT:2019:2837

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
10/680286-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het verkopen en afleveren van gebruikershoeveelheden cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van 94 gram cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het verkopen en afleveren van gebruikershoeveelheden cocaïne gedurende een periode van anderhalf jaar, alsook het opzettelijk aanwezig hebben van 94 gram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een jaar actief betrokken was bij de handel in cocaïne vanuit zijn woning in Dordrecht. De verdachte werd op 20 april 2017 aangehouden tijdens een politieactie, waarbij in zijn woning een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en andere bewijsstukken werden aangetroffen. Ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet de persoon was die de drugs verkocht, oordeelde de rechtbank dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en een ontneming van € 2.684,20. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen, een zware straf rechtvaardigden. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en de rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680286-17
Datum uitspraak: 25 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. J.A. Castelein heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten 1 en 2 - Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat niet is bewezen dat hij degene is bij wie de verschillende getuigen hun drugs kochten. Ook bevindt zich in het dossier onvoldoende overtuigend bewijs om de verdovende middelen, die weliswaar in zijn woning zijn aangetroffen, aan de verdachte toe te schrijven. In het dossier wordt gesproken over ene ‘ [bijnaam drugsdealer 3] ’. Mogelijk is hij de verkoper van de drugs en is ook de aangetroffen cocaïne van hem. Het kan zijn dat de verdachte slechts zijn huis en auto ter beschikking heeft gesteld. Eventuele medeplichtigheid van de verdachte is echter niet ten laste gelegd.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard en overweegt daartoe het volgende.
Naar aanleiding van verschillende meldingen van het Team Criminele Inlichtingen over de drugsdealer ‘ [bijnaam drugsdealer 1] ’ is op 20 april 2017 bij een woning aan de [adres delict] te Dordrecht een drugsactie gestart. De verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij op dat moment als enige in de woning verbleef. Hij stond volgens de basisregistratie personen op dit adres ook ingeschreven.
Door een verbalisant werd die dag (20 april 2017) waargenomen dat de verdachte samen met een ander de woning aan de [adres delict] betrad. Terwijl zij zich in het pand bevonden, zijn drie personen afzonderlijk van elkaar voor een paar minuten binnen geweest. Gezien de omstandigheden waaronder deze personen het pand betraden, zijn zij bij vertrek uit het pand staande gehouden en twee van hen bleken verdovende middelen op zak te hebben. Door de aangehouden [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] werd verklaard dat zij in ieder geval sinds een jaar drugs kochten bij ‘ [bijnaam drugsdealer 1] ’, die woonde aan de [adres delict] . [naam medeverdachte 2] verklaarde dat hij tijdens zijn verhoor meerdere keren door ‘ [bijnaam drugsdealer 1] ’ was gebeld.
In de auto van de verdachte werden twee Alcatel telefoons aangetroffen. Op de zwart/witte Alcatel telefoon stonden 21 uitgaande oproepen naar het telefoonnummer van [naam medeverdachte 2] . In de zwarte Alcateltelefoon stonden verschillende telefoonnummers, onder andere van vier personen die bij de politie bekend staan als harddrugsgebruikers. De gebruiker van één van deze nummers, [naam medeverdachte 3] , heeft verklaard drugs te kopen bij ‘ [bijnaam drugsdealer 2] ’ en herkende de verdachte als deze ‘ [bijnaam drugsdealer 2] ’ toen haar zijn politiefoto werd getoond. Zij verklaarde dat de verdachte de drugs bij haar thuis had afgeleverd.
Naar aanleiding van de drugsactie vond in de woning aan de [adres delict] op
20 april 2017 een doorzoeking plaats. waarbij een geldbedrag, een keukenweegschaal en 94 gram cocaïne zijn aangetroffen.
De rechtbank is gelet op de verklaringen van de getuigen, de goederen die bij de doorzoeking zijn aangetroffen en de bevindingen met betrekking tot de telefoon van de verdachte van oordeel dat hij in ieder geval gedurende een jaar heeft gehandeld in cocaïne.
Het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte onder andere vanuit de woning aan de [adres delict] in Dordrecht heeft gehandeld in cocaïne, maakt naar het oordeel van de rechtbank eveneens dat de verdachte de in de woning aangetroffen hoeveelheid van 94 gram cocaïne voorhanden heeft gehad. De omstandigheid dat de verdachte naar eigen zeggen de enige bewoner van dit pand was, vormt daarvoor evenzeer een sterke aanwijzing.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven, ofschoon de omstandigheden schreeuwen om uitleg. In plaats daarvan heeft de verdediging ter zitting gespeculeerd over hoe het mogelijk gegaan zou kunnen zijn, zonder dat de verdachte zich daarover heeft uitgelaten. Het dossier biedt geen enkel concreet aanknopingspunt voor de door de verdediging gewekte suggestie dat het ‘ [bijnaam drugsdealer 3] ’ zou zijn geweest die vanuit de woning handelde en dat ook de aangetroffen cocaïne van ‘ [bijnaam drugsdealer 3] ’ zou zijn. Dat klemt temeer nu de verdachte ook ter zitting heeft geweigerd om op vragen met betrekking tot het ten laste gelegde, antwoord te geven.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op een of meer tijdstippen in de periode van
01 januari 2016 tot en met 20 april 2017 te Dordrecht
meermalen, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en afgeleverd,
gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne (telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
op 20 april 2017 te Dordrecht
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 94 gram, van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, en

2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van in ieder geval een jaar schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Hij heeft op die manier bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van gebruikers en de met drugsgebruik en -handel gepaard gaande criminaliteit. De verdachte is met het plegen van deze feiten voorbijgegaan aan de gevaren voor de volksgezondheid die het gebruik van harddrugs met zich brengen. De verdachte heeft deze gevolgen voor lief genomen en zijn eigen financiële voordeel vooropgesteld.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 94 gram cocaïne in zijn woning.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit werkt strafverzwarend.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Een andere strafmodaliteit, zoals door de verdediging bepleit, acht de rechtbank gelet op de ernst van de bewezen feiten niet passend.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op het strafblad.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gezien het tijdsverloop en de positieve thuissituatie van de verdachte, zal de rechtbank een groter voorwaardelijk strafdeel opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet aanleiding aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van drie jaar te verbinden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. P. Putters en W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
01 januari 2016 tot en met 20 april 2017 te Dordrecht
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
een of meer handels- en/of gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne (telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij
op of omstreeks 20 april 2017 te Dordrecht
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 94 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
hebben.