ECLI:NL:RBROT:2019:2824

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
10/740199-18 / TUL VV: 22/00447-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en verwerping van noodweer

Op 20 maart 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 mei 2018 in Maassluis opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan een 79-jarige man. De verdachte heeft het slachtoffer een harde vuistslag gegeven, wat resulteerde in meerdere botbreuken en een zware hersenschudding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het beroep op noodweer is verworpen, omdat niet is aangetoond dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling en hem een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 17.782,78, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een taakstraf van 80 uren opgelegd en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf afgewezen, omdat het bewezen verklaarde feit na het wijzen van het vonnis is gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/740199-18
Parketnummer vordering TUL VV: 22/00447-13
Datum uitspraak: 20 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P.R. van de Water, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, diagnostiek en een ambulante behandeling bij de Waag en een inspanningsverplichting ten aanzien van het verkrijgen en behouden van een dagbesteding en het op orde krijgen van zijn financiën;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 22/004479-13.

4.Waardering van het bewijs en bewezenverklaring

4.1.1.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte het slachtoffer een stomp tegen het gezicht heeft gegeven. De stomp was zo hard dat deze botbreuken tot gevolg heeft gehad aan de onderkaak, het jukbeen, de oogkas en de buitenzijde van de kaakholte van het slachtoffer. De stomp kwam zo hard aan dat het slachtoffer als gevolg daarvan op grond is gevallen en buiten bewustzijn is geraakt. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een zware hersenschudding en bloedingen in de schedel opgelopen. Het slachtoffer heeft hiervoor bijna een maand in het ziekenhuis verbleven en aansluitend ruim een maand in een revalidatiekliniek. Omdat er bij ontslag uit de revalidatiekliniek zeer weinig herstel in het cognitief functioneren is opgetreden, is sprake van een slechte prognose voor enig herstel op neurologisch gebied. De rechtbank concludeert hieruit, en uit het voordoen van de uithaal door verdachte ter zitting, dat de verdachte zo hard in het gezicht van aangever heeft gestompt dat moet worden aangenomen dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsel, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, zwaar lichamelijk letsel in de zin van art. 302 lid 1 Sr oplevert.
4.1.2.
Conclusie
Dit betekent dat de rechtbank zware mishandeling, zoals primair ten laste gelegd, bewezen acht.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 mei 2018 te Maassluis, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en een gebroken kaak en een gebroken sleutelbeen en een zware hersenschudding, althans hersenletsel, en bloedingen binnen de schedel heeft toegebracht door met kracht tegen het gezicht/hoofd van die [naam slachtoffer] te stompen, waardoor die [naam slachtoffer] op de grond viel;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook)
daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
zware mishandeling
5.1.
Noodweer verweer
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging omdat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. De verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte voelde zich bedreigd, omdat de aangever hem een aantal keer in het gezicht had geslagen. De verdachte kon zich hieraan niet onttrekken omdat de aangever hem vasthad bij zijn vest/jasje.
5.1.2.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat de verdachte en het slachtoffer hebben geduwd en getrokken aan elkaar voordat de verdachte het slachtoffer de stomp tegen het gezicht heeft gegeven. Niet aannemelijk is echter geworden dat het slachtoffer de verdachte daarbij heeft geslagen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen de verdediging van de verdachte geboden was. De rechtbank neemt daarbij het zeer grote leeftijdsverschil van het slachtoffer en de verdachte in aanmerking. De ter zitting afgelegde getuigenverklaring door de passagier van de verdachte maakt dit niet anders, nu hij de enige is die verklaart over een klap die het slachtoffer zou hebben uitgedeeld. Alle overige getuigen hebben dit niet waargenomen, zij hebben enkel de klap die door de verdachte is uitgedeeld waargenomen. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Omdat er ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, is het feit strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte worden opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Naar aanleiding van een verkeersongeval heeft de verdachte het toen 79-jarige slachtoffer een dusdanig harde vuistslag gegeven, waardoor hij meerdere breuken in het gezicht en blijvend hersenletsel heeft opgelopen doordat hij als gevolg van deze klap achter op zijn hoofd is gevallen. Er is sprake van een slechte prognose voor herstel op cognitief gebied, waardoor het slachtoffer blijvend is aangewezen op hulpverlening.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Omdat de verdachte een vaste baan heeft die een stabiliserende factor vormt in zijn leven en het aannemelijk is dat de verdachte deze baan kwijt raakt als hij langere tijd de gevangenis in moet, zal de rechtbank de verdachte een kortere gevangenisstraf opleggen in combinatie met een taakstraf. Een deel van de voorgenomen gevangenisstraf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: de heer [naam benadeelde] ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.340,49 +
€ 192,29 aan materiële schade en een vergoeding van € 16.250,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van [naam benadeelde] verhoogd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht het materiële gedeelte van de schadevergoedingsvordering af te wijzen en het immateriële gedeelte daarvan te matigen.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding voldoende is onderbouwd, de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het immateriële gedeelte van de verzochte schadevergoeding te matigen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 mei 2018. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 mei 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 17.782,78 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 8 september 2016 van het Hof Den Haag is de verdachte ter zake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd, veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf van 30 uren, waarvan een gedeelte groot 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 19 december 2017.
9.2.
Standpunten
De officier van justitie heeft verzocht om de taakstraf van 30 uren ten uitvoer te leggen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. De verdediging legt hieraan ten grondslag dat de veroordeling een andersoortig feit betreft dat lang geleden is gepleegd.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd, zodat de verdachte door het plegen van het bewezen feit de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet heeft nageleefd. Nu het feit een andersoortig feit betreft dat lang geleden is gepleegd, te weten in de periode van augustus 2012 tot en met 18 februari 2013 – de verdachte was toen 13 jaar oud – ziet de rechtbank echter geen aanleiding om te gelasten dat de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden uitgevoerd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302, van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vier maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
drie maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 17.782,78 (zegge: zeventienduizendzevenhonderdtweeëntachtig euro en achtenzeventig cent), bestaande uit € 1.340,49 + € 192,29 aan materiële schade en € 16.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 17.782,78(hoofdsom,
zegge: zeventienduizendzevenhonderdtweeëntachtig euro en achtenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 17.782,78 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
123 dagen;toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 september 2016 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en L.R. Prins, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 maart 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 mei 2018 te Maassluis, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken kaak en/of een gebroken sleutelbeen en/of een zware hersenschudding, althans hersenletsel, en/of bloedingen binnen de schedel heeft toegebracht door met kracht, in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] te slaan/stompen, waardoor die [naam slachtoffer] op de grond viel;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 mei 2018 te Maassluis, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht, in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] te slaan/stompen, waardoor die [naam slachtoffer] op de grond viel, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/o£ een gebroken kaak en/o£ een gebroken sleutelbeen en/of een zware hersenschudding, ten gevolge heeft gehad.