In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 12 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde die in persoon procedeerde. Zilveren Kruis vorderde betaling van € 51,29 aan wettelijke rente, voortvloeiend uit een zorgverzekeringsovereenkomst die de gedaagde had afgesloten. De gedaagde had vanaf maart 2014 schuldhulpverlening ontvangen van de Kredietbank Rotterdam, en het schuldhulpverleningstraject was op 4 december 2017 beëindigd. Zilveren Kruis stelde dat de gedaagde tekortgeschoten was in zijn betalingsverplichtingen en dat de wettelijke rente verschuldigd was over een aantal facturen die te laat waren betaald.
De gedaagde voerde verweer en stelde dat er geen achterstand meer bestond, omdat de openstaande declaraties door de Kredietbank waren betaald. Hij betwistte de vordering van Zilveren Kruis en stelde dat de rente voor rekening van Zilveren Kruis zelf moest komen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de openstaande facturen door de Kredietbank zijn voldaan en dat er geen premieachterstand meer was. De rechter oordeelde dat het achteraf vorderen van wettelijke rente niet in overeenstemming was met het doel van de schuldhulpverlening, waarbij schuldeisers akkoord gaan met een minnelijke regeling.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van Zilveren Kruis afgewezen wegens gebrek aan grondslag en veroordeeld in de proceskosten, die op nihil zijn vastgesteld omdat de gedaagde in persoon procedeerde. Dit vonnis benadrukt de gevolgen van schuldhulpverlening en de rechten van schuldenaren in dergelijke situaties.