In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep op een eerdere afwijzende beschikking van de rechter-commissaris. De officier van justitie verzocht om een machtiging op grond van artikel 126ng van het Wetboek van Strafvordering (Sv) om toegang te krijgen tot de berichten op een Telegram-account van de verdachte. De gegevens bevinden zich op servers van de provider Telegram, die heeft aangegeven de gevraagde informatie niet te kunnen verstrekken vanwege end-to-end encryptie. De rechtbank oordeelt dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 126ng Sv en dat de officier van justitie gerechtigd is om, na inloggen op de account van de verdachte, kennis te nemen van de gegevens die op de datum van de aanvraag beschikbaar waren. De rechtbank vernietigt de eerdere beslissing van de rechter-commissaris en verleent de gevraagde machtiging, met de beperking dat alleen gegevens die op de aanvraagdatum aanwezig waren, mogen worden ingezien.
De zaak betreft een onderzoek naar de verdachte, die wordt verdacht van het verspreiden van malware en phishing-software, waarmee toegang is verkregen tot inloggegevens van klanten van banken en telecombedrijven. De officier van justitie heeft de rechter-commissaris verzocht om toegang tot de Telegram-accounts van de verdachte, omdat deze vermoedelijk gegevens bevatten die relevant zijn voor het onderzoek. De rechter-commissaris had de vordering afgewezen, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft de belangen van de verdachte in overweging genomen en oordeelt dat de gekozen wijze van toegang tot de gegevens gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden van de zaak en de aanstaande wetgeving die verdere opsporingsbevoegdheden in digitale omgevingen mogelijk maakt.