Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
en7404026 / VZ VERZ 18-25187
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift van [naam verzoekster 1] , met producties;
- het verzoekschrift van [naam verzoekster 2] , met producties;
- het verweerschrift, met bijlagen;
- de ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegde producties aan de zijde van [naam verzoekster 1] ;
- de pleitaantekeningen aan de zijde van [naam verzoekster 1]
- de pleitaantekeningen aan de zijde van Eneco.
2.De vaststaande feiten
“Eneco Levering zal echter bij uitzondering niet positief ingaan op de opgave van interesse, als het vertrek van de betrokken medewerker (met name in het licht van de hoeveelheid ontvangen opgaven van interesse) in strijd komt met het redelijke bedrijfsbelang van Eneco Levering en de Eneco Groep, met name daaruit bestaande dat de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar komt. (…) N.B. uit het voorgaande blijkt eveneens dat het verstrekken van de concept beëindigingsovereenkomst aan de medewerker juridisch niet moet worden gezien als een aanbod maar als een (binnen de grenzen van de stimuleringsregeling) vrijblijvende uitnodiging van aan de medewerker de aangeboden optie in overweging te nemen. (…)”
[naam 7] en [naam 8] , vanwege hun lidmaatschap van de ondernemingsraad Eneco Zuid-Nederland. Bij deze bijeenkomst is door [naam 6] een PowerPointpresentatie gegeven. Op sheet met nummer 5. Voorstel Objectieve Criteria is ten aanzien de reistijd met OV een middels een * achter OV in een voetnoot onder aan de sheet het volgende opgenomen:
3.De verzoeken
4.Het verweer
5.De beoordeling
Hiermee wordt door [naam verzoekster 1] en [naam verzoekster 2] over onevenredig veel druk en ontoelaatbare druk gesproken zonder dat door hen hieraan enige concrete invulling wordt gegeven. Niet is gesteld door wie druk zou zijn uitgeoefend, en op wie, om wat voor soort druk het zou gaan, en op welke wijze dit is gedaan, of door wie of op welke wijze dit [naam verzoekster 1] en [naam verzoekster 2] kenbaar is gemaakt. Al deze vragen blijven onbeantwoord. Door [naam verzoekster 1] en [naam verzoekster 2] zijn dan ook geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die zouden maken dat deze vermoedens zodanig gerechtvaardigd zijn dat het horen van getuigen in het kader van een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is. Bij deze stand van zaken zou toewijzing van het verzoek louter leiden tot een ‘fishing expedition’ waarvoor het voorlopig getuigenverhoor niet is bedoeld. Daarbij komt dat de overgelegde stukken geen enkele steun bieden aan het standpunt van [naam verzoekster 1] en [naam verzoekster 2] . Integendeel, blijkens de hiervoor in r.o. 2.15. weergegeven mail van 16 oktober 2018 heeft [naam 3] (CNV) de uitkomsten
van een overleg van 10 oktober 2018 tussen vertegenwoordigers van Eneco, de vakbonden
( [naam 2] en [naam 3] ) en de OR Eneco Zuid-Nederland) waarin is vastgesteld dat, hoewel de berekeningswijze op 18 juli 2018 explicieter besproken had kunnen worden waardoor ruis zou zijn voorkomen, dit niet afdoet aan de juistheid van de berekeningswijze