Het psychiatrische rapport houdt - naast hetgeen hiervoor is weergegeven - het volgende in.
Het risico op recidive van het stalken van de aangeefster wordt als hoog ingeschat, mede omdat de verdachte (nog steeds) de overtuiging heeft dat de aangeefster onvrijwillig in haar relatie zit en eigenlijk met hem een relatie zou willen. Ten aanzien van de bedreiging en het niet opvolgen van een ambtelijk bevel wordt het recidiverisico ingeschat als gemiddeld. Het risico op geweld of agressie wordt ook als gemiddeld ingeschat.
De onderzoekers concluderen dat behandeling in het kader van de reguliere GGZ onder de wet BOPZ ontoereikend is gebleken. De verdachte was al geruime tijd onder ambulante psychiatrische behandeling en is sinds 2015 ook meerdere keren (in het kader van de Wet BOPZ) opgenomen geweest vanwege een psychotisch toestandsbeeld. Hij is van 26 december 2017 tot 2 mei 2018 opgenomen geweest in de gesloten kliniek Poortmolen van GGZ Bavo Europoort te Capelle aan den IJssel. Sinds 4 juni 2018 is hij daar opnieuw opgenomen met een rechterlijke machtiging. De klinische behandelaar, arts in opleiding tot psychiater dhr. T. Dolstra, beschrijft dat de verdachte is opgenomen met een paranoïde psychose met betrekkingswanen, formele denkstoornissen (desorganisatie), bizar en gedesorganiseerd gedrag en negatieve symptomen. Ondanks het gebruik van antipsychotica zijn de symptomen nog onvoldoende in remissie. Bij het onderzoek was nog steeds sprake van een psychotisch toestandsbeeld. Ook zijn er, gelet op de uitkomsten van bloedspiegelcontroles, sterke aanwijzingen dat de verdachte de voorgeschreven medicatie (enige tijd) niet heeft ingenomen. De stoornis in cannabisgebruik is momenteel in remissie, maar de verwachting is dat de verdachte weer cannabis zal gaan gebruiken wanneer hij meer vrijheden krijgt. Als dat gebeurt, zal dat waarschijnlijk een negatief effect hebben op de psychotische stoornis.
De indruk van de onderzoekers, alsmede van de huidige klinische behandelaren, is dat er meer aandacht moet zijn voor de forensische aspecten in de behandeling voor het verminderen van het recidiverisico. Daarvoor bestaat volgens de behandelaren in de kliniek Poortmolen onvoldoende expertise. In de behandeling moet aandacht zijn voor een gedragsmatige behandeling voor het stalkingsgedrag van de verdachte, abstinentie van cannabis, herstel in het contact met zijn ouders en behandeling van de psychotische stoornis. Op een Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) zal er gerichter aandacht kunnen zijn voor het stalkingsgedrag in relatie tot de psychiatrische stoornis. De onderzoekers adviseren daarom overplaatsing naar een forensische kliniek in de regio, zoals een FPA. Als stabilisatie is bereikt kan worden toegewerkt naar resocialisatie. Geadviseerd wordt om na de klinische behandeling de zorg over te dragen aan een regionaal forensisch FACT team en de verdachte te plaatsen in een instelling voor begeleid wonen (een RIBW). De verdachte is reeds aangemeld bij een RIBW. Deze intensieve en integrale behandeling kan naar de mening van de onderzoekers het best worden vormgegeven binnen de kaders van de strafrechtelijke maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Geadviseerd wordt daarom om deze maatregel op te leggen.
De psycholoog komt in zijn rapport met betrekking tot het recidiverisico tot ongeveer dezelfde conclusies. Evenals de psychiater concludeert hij dat vrijwillige hulpverlening onvoldoende effectief is geweest en het nodig is dat de verdachte verder wordt behandeld in een forensische setting. Gelet daarop komt ook hij tot het advies om de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen met toepassing van artikel 37 Sr. Hierover is in het rapport - onder meer - het volgende opgenomen.
Oplegging van deze maatregel wordt geadviseerd omdat het nodig is dat de verdachte gedurende een jaar kan worden behandeld en in die tijd stabiel kan worden. Pas nadat hij goed is ingesteld op antipsychotica en medicatietrouw is, kan worden gewerkt aan terugvalpreventie. De verdachte lijkt baat te hebben gehad bij eerdere hulpverlening, maar had hierbij de vrijheid om thuis te wonen, de universiteit te bezoeken en middelen te gebruiken, wat wederom bijdroeg aan psychotische ontregelingen. Daarnaast was hij niet medicatietrouw. Hier dient aandacht voor te zijn na afloop van een klinische opname. Behandeling in een forensische setting, zoals de FPA van Fivoor te Den Haag, is wenselijk gelet op het verband tussen de stoornis van de verdachte, het ten laste gelegde en het recidiverisico. De resocialisatie daarna kan mogelijk worden geborgd door het aanvragen van een rechterlijke machtiging in het kader van de wet BOPZ.