ECLI:NL:RBROT:2019:2563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
C/10/564045 / FT EA 18/2081
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedwongen schuldregeling van een verzoekster die in financiële problemen verkeert. De verzoekster had op 6 december 2018 een verzoek ingediend om een drietal schuldeisers, te weten LOI, Capabel Onderwijs Groep en Woonbron Delfshaven, te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De aangeboden regeling voorzag in een betaling van 5,56% aan de preferente schuldeisers en 2,78% aan de concurrente schuldeisers. Tijdens de zitting op 21 maart 2019 zijn de schuldeisers niet verschenen, maar hebben zij wel aangegeven niet akkoord te gaan met de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldeisers een aanzienlijk aandeel hebben in de totale schuldenlast van de verzoekster en dat het aanbod niet goed gedocumenteerd was. Bovendien bleek dat de verzoekster een hennepkwekerij had gehad in haar huurwoning, wat de schuldeisers extra redenen gaf om niet akkoord te gaan met de regeling. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de schuldeisers zwaarder wogen dan die van de verzoekster en heeft het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster niet voldoende had aangetoond dat zij alles had gedaan om de schuldeisers een acceptabel aanbod te doen en dat haar huidige opleidingssituatie haar mogelijkheden om fulltime te werken belemmerde. De rechtbank heeft het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 28 maart 2019
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 6 december 2018, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • LOI, vertegenwoordigd door Van Arkel Gerechtsdeurwaarders;
  • Capabel Onderwijs Groep, vertegenwoordigd door Bosveld Gerechtsdeurwaarders, hierna te noemen: Capabel;
  • Woonbron Delfshaven, vertegenwoordigd door Over de Vest Gerechtsdeurwaarders, hierna te noemen: Woonbron;
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Capabel heeft voorafgaand aan de zitting op 18 maart 2019 per post een verweerschrift gestuurd naar de rechtbank. Dit verweerschrift is echter door de rechtbank pas na afloop van de behandeling van het verzoek ontvangen. Naar aanleiding van dit verweerschrift ziet de rechtbank geen reden om de behandeling van het verzoek te heropenen. De rechtbank heeft bij haar beslissing op het verzoek geen acht geslagen op de inhoud van het verweerschrift.
Ter zitting van 21 maart 2019 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen schuldhulpverlening);
  • de heer [naam 3] , werkzaam bij Concilium Protectio B.V. (hierna te noemen beschermingsbewindvoerder).
De schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift 38 schuldeisers, waarvan één preferente en 37 concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 55.596,76 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brieven van 5 april en 28 mei 2018 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 5,56% aan de preferente schuldeisers en 2,78% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar (aanvullende) Participatiewetuitkering. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. De vaste lasten van verzoekster worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
35 schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. LOI, Capabel en Woonbron stemmen hier niet mee in. LOI heeft twee vorderingen van in totaal € 2.908,17 op verzoekster, Capabel heeft een vordering van € 6.126,48 op verzoekster en Woonbron heeft een vordering van € 6.261,33 op verzoekster.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft Woonbron te kennen gegeven dat zij niet met het aanbod akkoord kunnen gaan omdat er een hennepkwekerij is aangetroffen in de voormalige huurwoning van verzoekster.
Daarnaast heeft LOI in de contacten met schuldhulpverlening te kennen gegeven dat zij niet met het aanbod akkoord gaan omdat het voorstel niet kostendekkend is.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben de weigerende schuldeisers geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van LOI, Capabel en Woonbron bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of LOI, Capabel en Woonbron in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen van LOI, Capabel en Woonbron een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten 27,19% daarvan).
Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Het aanbod waar de andere schuldeisers mee akkoord zijn gegaan wijkt voor wat betreft de hoogte van de schuldenlast en het aangeboden percentage af van hetgeen in het verzoekschrift staat: na het eerste aanbod is gebleken dat verzoekster een schuld heeft van € 5.005,61 bij LOI (in behandeling bij Graydon), die niet eerder bekend was en derhalve niet is meegenomen in het aanbod. In de aanbiedingsbrief is weliswaar vermeld dat het voorstel een prognose is en dat afhankelijk van de reserveringsmogelijkheden van verzoekster het uiteindelijke resultaat hoger of lager kan uitvallen, maar de rechtbank is van oordeel dat de schuldeisers er geen rekening mee hoefden te houden dat het uiteindelijke resultaat lager zou worden doordat de schuldenlast gedurende het minnelijk traject zou toenemen. Hier komt bij dat ook de vordering van de weigerende schuldeiser Woonbron hoger is dan in het verzoekschrift staat gemeld: ter zitting bleek dat verzoekster in november 2018 (onherroepelijk) strafrechtelijk is veroordeeld vanwege een hennepkwekerij in haar huurwoning en dat Woonbron de kosten vanwege de ontruiming van de woning en de ontmanteling van de hennepkwekerij bij verzoekster in rekening heeft gebracht. Deze kosten zijn niet op de schuldenlijst vermeld, volgens schuldhulpverlening omdat ten tijde van de indiening van het Wsnp-verzoekschrift (dat is gedateerd op 6 december 2018) nog niet duidelijk was of verzoekster zou worden veroordeeld en Woonbron de kosten bij haar in rekening zou brengen. Verzoekster is volgens haar verklaring ter zitting echter in november 2018 veroordeeld. In de communicatie met de weigerende schuldeisers is geen melding gemaakt van de aangetroffen hennepkwekerij en de mogelijk daaruit voortvloeiende consequenties. Ter zitting kon verzoekster noch haar beschermingsbewindvoerder of schuldhulpverlening de rechtbank nader informeren over de omvang van de ontruimings- en ontmantelingskosten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Verzoekster volgt sinds 24 januari 2019 een tweejarige (fulltime) opleiding die in elk geval tot en met januari 2021 zal duren. De weigerende schuldeisers zijn hiervan niet op de hoogte. Omdat verzoekster deze opleiding volgt, heeft zij geen tijd om (fulltime) betaalde arbeid te verrichten. Ter terechtzitting heeft schuldenares verklaard dat zij misschien een beroepsbegeleidend leerwegtraject (hierna: BBL) kan gaan volgen, waardoor zij wel in staat zou zijn om arbeid te verrichten naast haar opleiding. Van uitzicht op een dergelijke werkplek is momenteel geen sprake. De rechtbank merkt op dat het een goed streven is van verzoekster om door een studie haar positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Het volgen van een fulltime opleiding betekent echter ook dat verzoekster gedurende een groot deel van het minnelijk traject niet fulltime kan werken en vanwege de opleidingsverplichtingen in elk geval belemmerd wordt in haar mogelijkheden om fulltime te werken: dat zou alleen via een BBL-werkplek kunnen, waarvan de haalbaarheid uiterst onzeker is. Van verzoekster mag worden verwacht dat zij zich gedurende de gehele schuldregeling ten behoeve van de schuldeisers maximaal inspant om voltijds betaalde arbeid te verrichten of te verkrijgen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van LOI, Capabel en Woonbron als weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om LOI, Capabel en Woonbron te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De vergelijking met de situatie dat verzoekster zou zijn toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan buiten beschouwing blijven, omdat de rechtbank heden bij afzonderlijke uitspraak zal beslissen dat verzoekster niet voldoet aan de vereisten voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los rechter, en in aanwezigheid van mr. J.L. Lukaart, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2019. [1]