ECLI:NL:RBROT:2019:2507

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
10/691127-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van openlijke geweldpleging met gevangenisstraf en contactverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee feiten van openlijk geweld tegen personen. De eerste gebeurtenis vond plaats op 2 juli 2018, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer op de Groene Hilledijk in Rotterdam. De tweede gebeurtenis vond plaats op 2 november 2018, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij op de Beijerlandselaan, waarbij meerdere slachtoffers gewond raakten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de slachtoffers voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft zich in een korte tijd in Nederland schuldig gemaakt aan ernstig geweld, wat heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid in de omgeving. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is gezien de ernst van de feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren of betrekking hadden op feiten die niet aan de verdachte waren ten laste gelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/691127-18
Datum uitspraak: 12 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Pakistan) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. S.C. van Paridon namens mr. J.J.E. Stout, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 februari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. A. de Beer, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1, en 4 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel, te weten een contactverbod met
[naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] ), [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ) en
[naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] ) voor de duur van 2 jaar;
- toepassing van (telkens) 14 dagen hechtenis bij overtreding van dat verbod, met een maximum van 180 dagen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feiten 1 en 4
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Hiertoe is aangevoerd dat er ter zake dit feit vier personen worden beschuldigd waarvan één persoon bewijsbaar is, namelijk de verdachte. De verdachte staat immers voldoende duidelijk op de foto’s die door de getuige [naam getuige 1] aan de politie ter beschikking zijn gesteld.
4.2.2.
Beoordeling
Op 29 april 2018 is op de Donkerslootstraat te Rotterdam de witte Mercedes Sprinter van aangever [naam slachtoffer 2] (hierna: [naam slachtoffer 2] ) vernield. Volgens de aangever was dit gebeurd door zijn broer [naam broer] en zijn neven [naam 1] , [naam 2] en de verdachte. De aangever zag vervolgens dat de neven naar binnen gingen bij het pand nummer 73A/B. Toen de verbalisanten daar aankwamen spraken zij [naam broer] , die verklaarde dat hij met familieleden verhaal wilde halen over een eerder incident bij zijn broer [naam slachtoffer 2] , die op dat moment in de bus zat te wachten. Op welke familieleden hij doelde is onbekend gebleven. Door een buurtbewoner is een tweetal foto’s toegezonden, waarop een persoon te zien is. Op de eerste foto is te zien dat deze persoon zijn rechterarm omhoog heeft. Op de tweede foto is te zien dat de persoon weg loopt. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen wie te zien is op deze foto, noch waartegen eventueel door deze persoon gepleegd (openlijk) geweld was gericht.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen bovengenoemde foto’s geen bewijs voor het aan de verdachte ten laste gelegde geweld op/tegen het voertuig van [naam slachtoffer 2] . Ook overigens bevindt zich daarvoor - buiten de verklaring van de aangever - geen bewijs in het dossier.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering
Feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte enige, laat staan een significante, bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. De verdachte heeft juist getracht de personen uit elkaar te halen.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de aangever en zijn moeder op essentiële punten op elkaar aansluiten en elkaar wederzijds ondersteunen. Zo verklaren zowel de aangever als zijn moeder gelijk over de aanloop naar het geweld (het verzoek alles netjes achter te laten, de geïrriteerde reactie die daarop volgde, het spugen op de grond door dader 2 en de reactie daarop van de aangever), alsmede dat dader 1 (de rechtbank begrijpt: [naam 3] ) begon met het slaan van de aangever met zijn vuist, de daarop volgende poging van dader 1 om de aangever nogmaals te slaan en de omstandigheid dat dader 2 en 3 vervolgens eveneens geweldshandelingen verrichtten.
De verklaringen van de verdachten wijken echter juist op essentiële punten van elkaar af. Zo verklaren de verdachten verschillend over welke geweldshandelingen de aangever zou hebben toegepast. Volgens de verdachte heeft de aangever de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) geduwd, waardoor [naam medeverdachte] is gevallen, terwijl volgens [naam medeverdachte] de aangever hem meteen heeft geslagen waardoor hij is gevallen. Ook verklaart alleen [naam medeverdachte] dat hij zou zijn geschopt door de aangever.
Hier komt bij dat [naam medeverdachte] en de verdachte hebben verklaard over dat de aangever met een stok naar buiten zou zijn gekomen, terwijl dit op de camerabeelden niet is te zien.
Tot slot geven de verklaringen van de verdachten ook geen uitleg voor het door de aangever opgelopen letsel en het gescheurde T-shirt.
Op grond van deze overwegingen acht de rechtbank de verklaringen van de aangever en diens moeder betrouwbaarder dan die van de verdachte en diens medeverdachten, zodat daarvan zal worden uitgegaan.
Uit de feiten en omstandigheden die daaruit zijn af te leiden, in onderlinge samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld en zich derhalve heeft schuldig gemaakt aan openlijk geweld.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 5
4.3.4.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte niet op enige wijze heeft bijgedragen aan het (openlijk) geweld dat heeft plaatsgevonden, maar dat hij juist is aangevallen.
4.3.5.
Beoordeling
Uit het dossier kan worden afgeleid dat op 2 november 2018 een vechtpartij op de openbare weg heeft plaatsgevonden en dat hierbij veel mensen betrokken zijn geweest. Tevens is gebleken dat er minstens twee “kampen” zijn geweest, waarbij tot het ene kamp in elk geval aangevers behoorden en het andere kamp ten minste heeft bestaan uit de verdachte, medeverdachte [naam medeverdachte] en getuige [naam getuige 2] . In beide kampen zijn mensen gewond geraakt, namelijk in elk geval [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1] ), [naam slachtoffer 3] (hierna: [naam slachtoffer 3] ) en ook de verdachte. Dat de verdachte gewond is geraakt sluit echter niet uit dat er ook door de verdachte geweldshandelingen zijn verricht.
Volgens aangever [naam slachtoffer 3] heeft de verdachte de aangever vastgegrepen bij zijn schouder en hem meerdere vuistslagen op zijn oog en achterhoofd gegeven. Ook aangever [naam slachtoffer 1] heeft op 14 november 2018 verklaard over de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld, namelijk dat de verdachte hem en aangever [naam slachtoffer 3] vasthield, waarna medeverdachte [naam medeverdachte] , [naam slachtoffer 3] in zijn rug stak en [naam slachtoffer 1] in zijn hand.
Op grond van de eerste door de aangever [naam slachtoffer 1] afgelegde verklaring, in combinatie met de aangifte van [naam slachtoffer 3] , is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte wezenlijk heeft bijgedragen aan het openlijk geweld dat heeft plaatsgevonden.
4.3.6.
Conclusie
Het onder 5 ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij op 02 juli 2018 te Rotterdam, op de openbare weg, Groene Hilledijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit het
- die [naam slachtoffer 4] slaan en/of stompen en
- die [naam slachtoffer 4] vastpakken aan diens kleding en aan diens kleding trekken en
- de kleding van die [naam slachtoffer 4] kapottrekken;
5.
hij op 02 november 2018 te Rotterdam, op de openbare weg, Beijerlandselaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het
- die [naam slachtoffer 3] vastpakken enstompen en
- die [naam slachtoffer 3] van achteren in de rug steken of prikken met een mes en
- die [naam slachtoffer 3] slaan met een ijzeren staaf en
- die [naam slachtoffer 1] in de hand steken met een mes.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feiten 3 en 5 telkens:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich - in de slechts zes maanden (!) tijd dat hij zich in Nederland bevindt - samen met anderen twee maal schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen personen op de openbare weg. Op 2 juli 2018 was dit het geval door onder andere het slaan van het slachtoffer, die voor de verdachte overigens een volstrekt vreemde was en zonder noemenswaardige aanleiding. Het slachtoffer werd aangevallen door drie personen, waarbij het slachtoffer onder meer een hersenschudding heeft opgelopen. Bij het openlijk geweld op 2 november 2018 is in elk geval door de medeverdachte rondgezwaaid met een mes. Een dergelijke handeling in de buurt van een groep vechtende mensen had gemakkelijk kunnen leiden tot meer (zeer) schadelijk letsel. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven is een gelukkige omstandigheid, die echter niet aan de verdachte en diens medeverdachte zijn te danken.
Door zich schuldig te maken aan dit forse geweld heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders en buurtbewoners, die hiervan ongewild getuige hebben moeten zijn.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die hoger is dan de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de ernst van de feiten.
De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank overweegt in dat verband dat het er alle schijn van heeft dat de verdachte zich door zijn familieleden heeft laten betrekken bij geweldshandelingen, zowel gericht naar leden van een andere familie waarmee een langer lopend en structureel conflict bestaat, als naar derden. Dit baart ernstige zorgen ten aanzien van het gedrag van de verdachte in de toekomst.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaar opgelegd, inhoudende een contactverbod met:
  • [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] );
  • [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ).
De rechtbank ziet - anders dan de officier van justitie - geen aanleiding om een
contactverbod op te leggen met [naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] ). Deze
persoon behoort weliswaar tot de rivaliserende familie als voornoemd, maar komt niet voor
in de bewezenverklaarde feiten.
Om de verdachte ertoe te zetten zich aan het contactverbod te houden, zal de rechtbank
bepalen dat 14 dagen hechtenis wordt toegepast voor elke overtreding van het
contactverbod, met een maximum van 180 dagen.
Nu er - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen, of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de heer [naam benadeelde 1] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 16.613,- aan materiële schade en een vergoeding aan immateriële schade die pro memorie is opgevoerd.
Voorts is in de onderhavige zaak een vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] ingediend. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze afgewezen dient te worden, omdat deze vordering is ingediend ter zake van een feit dat niet aan de verdachte ten laste is gelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich, evenals de officier van justitie, ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat deze integraal niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] heeft de verdediging zich, net als de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat deze afgewezen dient te worden, omdat deze vordering is ingediend ter zake van een feit dat niet aan de verdachte is ten laste gelegd.
8.3.
Beoordeling en conclusie
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 3 bewezen verklaarde feit, dan wel omdat de vordering niet genoegzaam is onderbouwd.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] betrekking heeft op een feit dat niet aan de verdachte ten laste is gelegd, zal deze vordering worden afgewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] zal worden afgewezen en de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zullen beide benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 3 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaar,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
- zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 1] (geboren op
[geboortedatum slachtoffer 1] ) en [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ), gedurende
2 (twee) jaar na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
14 (veertien) dagen, met een totale duur van ten hoogste 180 (honderdtachtig) dagen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst af de vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2];
veroordeelt de benadeelde partijen
[naam benadeelde 1]en
[naam benadeelde 2]in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en M.E. van der Zouw, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij op of omstreeks 09 maart 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk [naam slachtoffer 3] (geboren: [geboortedatum slachtoffer 3] ) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met (een) (ketting)slot(en) op het hoofd van die [naam slachtoffer 3] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 09 maart 2018 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Beukelaarsstraat en/of Beijerlandse straat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 3] (geboren: [geboortedatum slachtoffer 3] ), welk geweld bestond uit het (meermalen)
- vastpakken en/of omarmen van die [naam slachtoffer 3] en/of
- ten val brengen van die [naam slachtoffer 3] en/of
- slaan met (een) (ketting)slot(en) en/of een knuppel op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer 3] en/of
- slaan en/of stompen en/of trappen en/of schopen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 3] ;
2.
(10.692059/18, pv 2018127440)
hij op of omstreeks 29 april 2018 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Donkerslootstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (Mercedes
Sprinter), welk geweld bestond uit het (meermalen) met een breekijzer en/of een metalen staaf en/of/althans (een) hard(e) (slag)voorwerp(en), slaan op/tegen genoemde auto;
3.
(692059/18, proces-verbaal 2018198233)
hij op of omstreeks 02 juli 2018 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, Groene Hilledijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit het
- die [naam slachtoffer 4] slaan en/of stompen en/of
- die [naam slachtoffer 4] vastpakken aan diens kleding en/of aan diens kleding trekken en/of
- die [naam slachtoffer 4] naar beneden trekken en/of
- de kleding van die [naam slachtoffer 4] kapottrekken;
4.
primair
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 en/of 22 oktober 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk [naam slachtoffer 2] (geboren: [geboortedatum slachtoffer 2] ) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een hamer en/of koevoet op het hoofd van die
[naam slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 en/of 22 oktober 2018 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Hilledijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 2] (geboren: [geboortedatum slachtoffer 2] ), welk geweld bestond uit het (meermalen)
- met een hamer en/of koevoet achter die [naam slachtoffer 2] aanrennen en/of
- met die/een hamer en/of koevoet slaan op het hoofd van die [naam slachtoffer 2] ;
5.
hij op of omstreeks 02 november 2018 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, Beijerlandselaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het
- die [naam slachtoffer 3] vastpakken en/of slaan en/of stompen en/of
- die [naam slachtoffer 3] van achteren in de rug steken of prikken met een mes en/of
- die [naam slachtoffer 3] slaan met een ijzeren staaf en/of
- die [naam slachtoffer 1] in de hand steken met een mes.