ECLI:NL:RBROT:2019:2506

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
10/691126-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van openlijke geweldpleging, poging tot zware mishandeling en mishandeling met verwerping van noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging, poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee gevallen van openlijke geweldpleging in vereniging, een poging tot zware mishandeling en een mishandeling. De feiten vonden plaats op verschillende data in Rotterdam, waarbij de verdachte betrokken was bij gewelddadige incidenten die resulteerden in letsel bij meerdere slachtoffers. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte verworpen, omdat niet is aangetoond dat zijn handelen noodzakelijk was ter verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de slachtoffers voor de duur van 2 jaar. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij een schadevergoeding is toegewezen aan een van de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/691126-18
Datum uitspraak: 12 maart 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan,
raadsvrouw mr. E.A. Blok, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 februari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. A. de Beer, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 (primair en subsidiair), 3 (primair en subsidiair) en 5
  • bewezenverklaring van het onder 2, 4 en 5
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel, te weten een contactverbod met
[naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] ), [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ) en
[naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] ) voor de duur van 2 jaar;
- toepassing van (telkens) 14 dagen hechtenis bij overtreding van dat verbod, met een maximum van 180 dagen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en subsidiair, 3 primair impliciet primair (poging doodslag) en onder 5 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
Feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte geen aandeel heeft gehad in het openlijke geweld, gelet op de consistente verklaringen van de drie verdachten. Het is juist de verdachte geweest die door de aangever is geslagen en daardoor op de grond terecht is gekomen. Voorts had de verdachte nog veel last van zijn enkel die in 2017 is verbrijzeld. Hierdoor kon de verdachte niet schoppen en slaan en kon hij zich evenmin distantiëren van het geweld. Dit geldt te meer nu de verdachte direct tegen de grond was geslagen. Bovendien komen de verklaringen van de aangever en zijn moeder niet overeen.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de aangever en zijn moeder op essentiële punten op elkaar aansluiten en elkaar wederzijds ondersteunen. Zo verklaren zowel de aangever als zijn moeder gelijk over de aanloop naar het geweld (het verzoek alles netjes achter te laten, de geïrriteerde reactie die daarop volgde, het spugen op de grond door dader 2 (naar de rechtbank begrijpt: de verdachte) en de reactie daarop van de aangever), alsmede dat dader 1 (de rechtbank begrijpt: [naam] ) begon met het slaan van de aangever met zijn vuist, de daarop volgende poging van dader 1 om de aangever nogmaals te slaan en de omstandigheid dat dader 2 en 3 vervolgens eveneens geweldshandelingen verrichtten.
De verklaringen van de verdachten wijken echter juist op essentiële punten van elkaar af. Zo verklaren de verdachten verschillend over welke geweldshandelingen de aangever zou hebben toegepast. Volgens de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) heeft de aangever de verdachte geduwd waardoor de verdachte is gevallen, terwijl volgens de verdachte de aangever hem meteen heeft geslagen waardoor hij is gevallen. Ook verklaart alleen de verdachte dat hij zou zijn geschopt door de aangever.
Hier komt bij dat [naam medeverdachte] en de verdachte hebben verklaard dat de aangever met een stok naar buiten zou zijn gekomen, terwijl dit op de camerabeelden niet is te zien.
Voorts geven de verklaringen van de verdachten geen uitleg voor het door de aangever opgelopen letsel en het gescheurde T-shirt.
Op grond van deze overwegingen acht de rechtbank de verklaringen van de aangever en diens moeder betrouwbaarder dan die van de verdachte en diens medeverdachten, zodat daarvan zal worden uitgegaan.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat juist de verdachte degene is geweest die op de grond terecht is gekomen. De rechtbank stelt op basis van het dossier evenwel vast dat de verdachte pas op de grond terecht is gekomen, nadat dader 1 de eerste klap had uitgedeeld aan de aangever en de verdachten dader 1 met geweld waren bijgevallen.
Uit de feiten en omstandigheden, af te leiden uit de verklaringen van de aangever en diens moeder, in onderlinge samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld en zich derhalve heeft schuldig gemaakt aan openlijk geweld.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 3
4.2.4.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is aangevoerd dat zowel de verdachte als diens medeverdachte ontkennen het feit te hebben gepleegd en ter plaatse te zijn geweest, zodat de door de aangever afgelegde verklaring vals moet zijn. Bovendien zijn de verklaringen van de aangever en de getuige inconsistent en derhalve onbetrouwbaar, zodat deze niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Het enige steunbewijs dat er voor de aangifte is, is de verklaring van de getuige [naam getuige 1] . De verdediging is echter, net als de officier van justitie, van mening dat deze verklaring niet betrouwbaar is, omdat deze getuige niet traceerbaar is en bovendien bij eerdere zaken is gebleken dat getuigen zijn omgekocht om valse verklaringen af te leggen.
4.2.5.
Beoordeling
De verdediging heeft een betrouwbaarheidsverweer gevoerd. De ervaring leert evenwel dat verklaringen die direct ter plaatse worden afgegeven over het algemeen betrouwbaar zijn. De door de getuige [naam getuige 1] ter plaatse afgelegde verklaring strookt bovendien met de verklaring van de aangever. Ook het letsel dat ter plaatse bij de aangever is geconstateerd, past bij de verklaringen van zowel de aangever als de getuige. De rechtbank heeft overigens ook geen reden om aan de door de aangever en getuige afgelegde verklaringen te twijfelen. Het enkele feit dat de getuige later niet traceerbaar is gebleken, maakt dit niet anders. Evenmin is - indien en voor zover de raadsvrouw dit heeft willen betogen - gebleken dat de getuige is omgekocht en daarom een valse verklaring heeft afgelegd. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer en acht, op basis van de aangifte en de door de getuige direct ter plaatse afgegeven verklaring, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever met een hamer op het hoofd heeft geslagen. Van enig geweld van de zijde van medeverdachte [naam medeverdachte] is uit deze verklaringen evenwel niet gebleken, zodat medeplegen niet bewezen kan worden.
De rechtbank oordeelt voorts dat het slaan met een hamer op iemands hoofd in principe de mogelijkheid oplevert van het ontstaan van dodelijk letsel, nu het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is. De rechtbank kan echter op basis van dit dossier niet vaststellen met wat voor soort hamer en met welke kracht er met de hamer is geslagen. Bij gebreke daarvan, in combinatie met het relatief beperkte letsel van de aangever, is niet vast komen te staan dat dermate hard is geslagen dat dit de kwalificatie poging tot doodslag kan dragen. Het bewezen feit levert daarmee een poging tot zware mishandeling op.
4.2.6.
Conclusie
Het onder 3 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (poging tot zware mishandeling) kan wettig en overtuigend worden bewezen, zij het dat niet bewezen kan worden dat het feit in vereniging is gepleegd.
Feit 4
4.2.7.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte die avond niet in de Chicken Spot is geweest en dat dit alleen wordt verklaard door de aangever en de getuige [naam getuige 2] . Het letsel van de aangever kan zijn ontstaan doordat hij zich heeft gestoten aan een luik.
4.2.8.
Beoordeling
Voor het door de verdediging gesuggereerde alternatieve scenario dat de aangever zijn hoofd zou hebben gestoten aan een luik, of dat zijn verwonding is veroorzaakt anders dan door de verdachte, is niet onderbouwd en ook overigens biedt het dossier daarvoor geen enkel aanknopingspunt, zodat de rechtbank aan dit verweer voorbij gaat.
Op basis van de aangifte, de getuigenverklaring van [naam getuige 2] en het door de aangever opgelopen letsel, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangever [naam slachtoffer 4] met zijn vuist op zijn oog heeft geslagen en dat deze daardoor letsel heeft opgelopen.
4.2.9.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 5
4.2.10.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is aangevoerd dat aangever [naam slachtoffer 2] (hierna: [naam slachtoffer 2] ) niet consistent heeft verklaard gelet op de door hem afgelegde verklaringen bij de politie, vergeleken met de verklaring die hij thans ter terechtzitting als getuige heeft afgelegd. Deze verklaringen wijken op essentiële punten van elkaar af.
4.2.11.
Beoordeling
Uit het dossier kan worden afgeleid dat op 2 november 2018 een vechtpartij op de openbare weg heeft plaatsgevonden en dat hierbij veel mensen betrokken zijn geweest. Tevens is gebleken dat er minstens twee “kampen” zijn geweest, waarbij tot het ene kamp in elk geval aangevers behoorden en het andere kamp ten minste heeft bestaan uit de verdachte, medeverdachte [naam medeverdachte] en getuige [naam getuige 3] (hierna: [naam getuige 3] ). In beide kampen zijn mensen gewond geraakt, namelijk in elk geval [naam medeverdachte] , [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1] ) en [naam slachtoffer 2] . De verdachte verklaart over zijn eigen betrokkenheid dat hij aanvankelijk in de auto zat, dat [naam medeverdachte] en veel jongens zijn kant uit kwamen, hij uit de auto is gestapt en hij zichzelf heeft verdedigd.
Volgens de verklaring van [naam slachtoffer 1] die hij heeft afgelegd als verdachte, heeft de verdachte, nadat hij uit de auto is gestapt, eerst [naam slachtoffer 2] met een mes gestoken en daarna [naam slachtoffer 1] in zijn hand. Getuige [naam getuige 4] verklaart dat al werd gevochten toen de verdachte uit zijn auto stapte, dat hij gezien heeft dat de verdachte iets in zijn mouw had wat leek op een mes en dat de mensen die op de verdachte afkwamen bang waren en daardoor op afstand bleven.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich op enig moment in gaan mengen in een reeds ontstaan gevecht, door uit de auto te stappen en rond te zwaaien met een mes. De verdachte heeft daarmee een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld en heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan openlijk geweld.
4.2.12.
Conclusie
Het onder 5 subsidiair ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 primair impliciet subsidiair, 4 en
5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 02 juli 2018 te Rotterdam, op de openbare weg, Groene Hilledijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 5] , welk geweld bestond uit het
- die [naam slachtoffer 5] slaan en/of stompen en
- die [naam slachtoffer 5] vastpakken aan diens kleding en aan diens kleding trekken en
- de kleding van die [naam slachtoffer 5] kapottrekken;
3.
primair
hij op 22 oktober 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk [naam slachtoffer 2] (geboren: [geboortedatum slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een hamer op het hoofd van die [naam slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
4.
hij op 02 november 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 4] in het gezicht te stompen;
5.
subsidiair
hij op 02 november 2018 te Rotterdam, op de openbare weg, Beijerlandselaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het
- die [naam slachtoffer 3] vastpakken en stompen en
- die [naam slachtoffer 3] van achteren in de rug steken of prikken met een mes en
- die [naam slachtoffer 3] slaan met een ijzeren staaf en
- die [naam slachtoffer 1] in de hand steken met een mes.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten en strafbaarheid van de verdachte

De bewezen feiten leveren op:
feiten 2 en 5 (telkens):
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3:
poging tot zware mishandeling;
feit 4:
mishandeling.
Noodweer/noodweerexces
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 5 is door de raadsvrouw subsidiair aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Gelet op de verklaringen van de getuigen [naam getuige 4] en zijn vader [naam getuige 5] - die er geen enkel belang bij hebben om in het voordeel van de verdachte te verklaren - kan worden vastgesteld dat [naam slachtoffer 3] werd aangevallen door de aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] . De verdachte zat op dat moment in de auto, heeft een mes bij zich, stapt uit en zwaait met het mes om zich heen. Voor zover bewezen wordt verklaard dat de verdachte heeft gestoken, is hier sprake van een handeling geboden door de noodzakelijke verdediging van [naam slachtoffer 3] tegen (gevaar voor) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Beoordeling
- Noodweer
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Derhalve dient eerst te worden vastgesteld of er sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Uit de verklaringen van getuigen [naam getuige 4] , [naam getuige 5] en [naam getuige 3] blijkt het volgende.
[naam verdachte] stond aan de overkant van de straat toen er drie jonge mannen aan kwamen rennen vanaf de straatkant van de Chicken Spot. Dit waren Pakistaanse jongens. [naam verdachte] en zijn vriend stapten in de auto en er ontstond ineens chaos. [naam verdachte] en zijn vriend bleven eerst in de auto zitten. [naam medeverdachte] en [naam getuige 3] stonden nog even bij de auto. De jongeren vielen [naam medeverdachte] aan. Uiteindelijke stapte [naam verdachte] uit de auto en het lukte hem om de groep jongeren en [naam medeverdachte] uit elkaar te halen.
Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat er - in ieder geval op dat moment - sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van [naam medeverdachte] .
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de reactie van de verdachte, die op voornoemde aanranding van [naam medeverdachte] heeft gereageerd door met een mes uit de auto te stappen en daarmee is gaan zwaaien, voldoet aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste.
Gelet op het feit dat door de verdachte gebruik is gemaakt van een steekwapen, is het daarbij essentieel om vast te kunnen stellen dat de verdachte op het moment dat hij met het mes uit de auto stapte al daadwerkelijk heeft kunnen waarnemen dat [naam medeverdachte] was gestoken of werd bedreigd met een mes of enig ander wapen. De rechtbank heeft op grond van het voorliggende dossier niet kunnen vaststellen dat daarvan sprake is geweest, zodat het gebruik van een mes onder die omstandigheid niet geoorloofd was en derhalve in strijd moet worden geacht met het proportionaliteitsvereiste, Daarmee wordt het beroep op noodweer verworpen.
- Noodweerexces
Dit verweer is door de raadsvrouw niet nader onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat er bij de verdachte sprake was van handelen, voortkomend uit een hevige gemoedsbeweging. Dit leidt ertoe dat ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van deze feiten of van de verdachte uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar en de verdachte is strafbaar.

6.Motivering straf en maatregel

6.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich twee maal schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging tegen personen op de openbare weg, alsmede aan een mishandeling en aan een poging tot zware mishandeling, waarbij bovendien in meerdere gevallen gebruik is gemaakt van een wapen.
Het openlijke geweld bestond op 2 juli 2018 uit het onder andere slaan van het slachtoffer die voor de verdachte overigens een volstrekt vreemde was en zonder noemenswaardige aanleiding. Het slachtoffer werd aangevallen door drie personen, waarbij het slachtoffer onder meer een hersenschudding heeft opgelopen. Bij het openlijk geweld op 2 november 2018 heeft de verdachte rondgezwaaid met een mes. Een dergelijke handeling in de buurt van een groep vechtende mensen had gemakkelijk kunnen leiden tot meer (zeer) schadelijk letsel. Dat de gevolgen beperkt zijn gebleven is een gelukkige omstandigheid, die echter niet aan de verdachte is te danken.
De mishandeling vond plaats doordat de verdachte het slachtoffer [naam slachtoffer 4] in zijn gezicht heeft geslagen en de poging tot zware mishandeling doordat de verdachte met een hamer op het hoofd van het slachtoffer [naam slachtoffer 2] heeft geslagen. In dit laatste geval zijn de gevolgen relatief beperkt gebleven, terwijl een dergelijke geweldshandeling ook dodelijk letsel op kan leveren. Een gelukkige omstandigheid derhalve, die echter zeker niet aan de verdachte is te danken.
Door zich schuldig te maken aan deze forse geweldsfeiten heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders en buurtbewoners, die daarvan keer op keer ongewild getuige van hebben moeten zijn.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten, mede bezien in het licht van het strafblad van de verdachte, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van langere duur. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank overweegt in dat verband dat het er alle schijn van heeft dat de verdachte zich door zijn familieleden laat betrekken bij geweldshandelingen, zowel gericht naar leden van een andere familie waarmee een langer lopend en structureel conflict bestaat, als naar derden. Dit baart ernstige zorgen ten aanzien van het gedrag van de verdachte in de toekomst.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaar opgelegd, inhoudende een contactverbod met:
  • [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] );
  • [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ).
De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen aanleiding om een
contactverbod op te leggen met [naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] ). Deze
persoon behoort weliswaar tot de rivaliserende familie als voornoemd, maar komt niet voor
in de bewezenverklaarde feiten.
Om de verdachte ertoe te zetten zich aan het contactverbod te houden, zal de rechtbank
bepalen dat 14 dagen hechtenis wordt toegepast voor elke overtreding van het
contactverbod, met een maximum van 180 dagen.
Nu er - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen, of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

7.Vorderingen benadeelde partijen

Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de heer [naam benadeelde 1] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 16.613,- aan materiële schade en een vergoeding aan immateriële schade die pro memorie is opgevoerd.
Voorts heeft ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit de heer [naam benadeelde 2] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 5.000,- aan immateriële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze deels toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van maximaal € 100,-.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat deze integraal niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op het ontbreken van de onderbouwing ervan.
7.3.
Beoordeling
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit, dan wel omdat de vordering ongenoegzaam is onderbouwd.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] door het onder 4 bewezen verklaarde strafbare rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Nu vast staat dat de benadeelde partij tevens lichamelijk letsel heeft opgelopen, is voor toekenning van een schadevergoeding voor immateriële schade niet noodzakelijk dat vast komt te staan dat sprake is van een naar objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging. De immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van mogelijk grotere schade thans ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 november 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van
€ 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 141, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 (primair en subsidiair), 3 primair impliciet primair en 5 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2, 3 primair impliciet subsidiair, 4 en
5 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaar, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
- zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 1] (geboren op
[geboortedatum slachtoffer 1] ) en [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ), gedurende
2 (twee) jaar na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
14 (veertien) dagen, met een totale duur van ten hoogste 180 (honderdtachtig) dagen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]te betalen
€ 250,-(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 250,-(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftig euro) vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
5 (vijf) dagentoepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en M.E. van der Zouw, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij op of omstreeks 09 maart 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk [naam slachtoffer 3] (geboren: [geboortedatum slachtoffer 3] ) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met (een) (ketting)slot(en) op het hoofd van die [naam slachtoffer 3] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 09 maart 2018 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Beukelaarsstraat en/of Beijerlandse straat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 3] (geboren: [geboortedatum slachtoffer 3] ), welk geweld bestond uit het (meermalen)
- vastpakken en/of omarmen van die [naam slachtoffer 3] en/of
- ten val brengen van die [naam slachtoffer 3] en/of
- slaan met (een) (ketting)slot(en) en/of een knuppel op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer 3] en/of
- slaan en/of stompen en/of trappen en/of schopen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 3] ;
2.
(proces-verbaal 2018198233)
hij op of omstreeks 02 juli 2018 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, Groene Hilledijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 5] , welk geweld bestond uit het
- die [naam slachtoffer 5] slaan en/of stompen en/of
- die [naam slachtoffer 5] vastpakken aan diens kleding en/of aan diens kleding trekken en/of
- die [naam slachtoffer 5] naar beneden trekken en/of
- de kleding van die [naam slachtoffer 5] kapottrekken;
3.
primair
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 en/of 22 oktober 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk [naam slachtoffer 2] (geboren: [geboortedatum slachtoffer 2] ) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een hamer en/of koevoet op het hoofd van die
[naam slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 en/of 22 oktober 2018 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Hilledijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 2] (geboren: [geboortedatum slachtoffer 2] ), welk geweld bestond uit het (meermalen)
- met een hamer en/of koevoet achter die [naam slachtoffer 2] aanrennen en/of
- met die/een hamer en/of koevoet slaan op het hoofd van die [naam slachtoffer 2] ;
4.
hij op of omstreeks 02 november 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 4] in het gezicht te slaan en/of te stompen;
5.
primair
hij op of omstreeks 02 november 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, en/of opzettelijk [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes
- een stekende beweging in de richtig van de buik van die [naam slachtoffer 1] heeft gemaakt, en/of die [naam slachtoffer 1] in een hand heeft gestoken en/of
- die [naam slachtoffer 2] in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 02 november 2018 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, Beijerlandselaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- die [naam slachtoffer 2] vastpakken en/of slaan e/of stompen en/of
- die [naam slachtoffer 2] van achteren in de rug steken of prikken met een mes en/of
- die [naam slachtoffer 2] slaan met een ijzeren staaf en/of
- die [naam slachtoffer 1] in de hand steken met een mes.