Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
2.De verdere beoordeling
3.De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, gaat het om een geschil tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. en een gedaagde over de totstandkoming van een verzekeringsovereenkomst. Achmea stelt dat er op 12 maart 2017 een verzekeringsovereenkomst is gesloten voor een voertuig dat op naam van de gedaagde stond. De gedaagde betwist dit en stelt dat zijn zoon de verzekering heeft afgesloten. De kantonrechter heeft eerder in een tussenvonnis van 1 november 2018 partijen de gelegenheid gegeven om bewijsstukken over te leggen ter ondersteuning van hun standpunten. Tijdens de comparitie op 23 januari 2019 heeft de kantonrechter vastgesteld dat de auto op naam van de gedaagde stond, maar dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling dat zijn zoon de verzekering heeft afgesloten te onderbouwen.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat Achmea voldoende bewijs heeft geleverd dat de verzekeringsovereenkomst met de gedaagde is gesloten en dat de gedaagde de premie over de periode van 12 maart 2017 tot 1 mei 2017 verschuldigd is. De gedaagde heeft nagelaten om bewijs te leveren dat de verzekering op naam van zijn zoon stond, en zijn verweer is als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De kantonrechter heeft het verstekvonnis van 8 februari 2018 bekrachtigd en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van de gedaagde tot terugbetaling van een door Achmea geïnd bedrag afgewezen, omdat Achmea recht had op de premiebetaling.
De beslissing van de kantonrechter is dat de gedaagde in de kosten van de verzetprocedure wordt veroordeeld en dat de vordering in reconventie wordt afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. G.A.F.M. Wouters.